28 DECEMBER 2001. - Ministerieel besluit tot uitvoering van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten
De
Minister van Binnenlandse Zaken, Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling
van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, inzonderheid op de artikelen II.I.10,
II.I.11, tweede lid, II.I.12, tweede lid, II.I.14, III.VII.9, IV.I.27, IV.I.39, eerste en tweede lid,
IV.I.40, eerste lid, IV.I.49, tweede lid, IV.I.52, eerste lid, IV.I.53, tweede lid, IV.I.56, IV.I.57,
IV.I.58, eerste lid, IV.I.59, IV.II.9, vijfde lid, IV.II.16, 5°, IV.II.44, V.II.4, tweede lid, V.II.5,
V.II.6, derde lid, V.II.7, V.II.10, tweede en derde lid, V.II.11, V.II.20, V.III.7, tweede lid, V.III.9,
tweede lid, V.III.11, derde lid, V.III.15, tweede en derde lid, V.III.16, V.III.25, VI.I.3, §
1, tweede lid, VI.I.4, § 1, tweede lid, VI.I.7, eerste lid, 1° en 3°, VI.I.10, § 2, eerste
lid, VII.II.3, § 2, tweede lid, VII.II.11, tweede lid, VII.II.12, tweede lid, VII.II.13, VII.II.14,
VII.II.17, VII.II.18, VII.II.19, VII.III.4, tweede lid, VII.III.16, derde lid, VII.III.45, tweede lid,
VII.III.87, tweede lid, VII.IV.3, § 2, tweede lid, VII.IV.13, tweede lid, VII.IV.14, tweede lid,
VII.IV.15, tweede lid, VII.IV.18, VIII.III.2, tweede lid, VIII.III.11, VIII.XIV.4, eerste lid, VIII.XV.6,
eerste lid, VIII.XVI.2, eerste lid, VIII.XVIII.2, eerste lid, X.I.1, eerste lid, 2°, X.I.2, eerste en
tweede lid, X.I.3, X.I.7, X.II.1, 1°, X.III.8, vijfde lid, XI.I.1, 5° en 8°, XI.I.2, XI.III.6, §
1, derde lid, XI.III.12, eerste lid, 2°, 5°, 6°, XI.III.31, § 2, XI.III.32, § 1, eerste
en tweede lid, XI.III.44, § 2, XI.IV.2, eerste lid, XI.IV.3, XI.IV.5, § 1, 3°, XI.IV.13,
12°, eerste en tweede lid, XI.IV.14, XI.IV.20, tweede lid, XI.IV.22, XI.IV.25, § 1, eerste en
tweede lid, XI.IV.26, XI.IV.27, XI.IV.33, § 1, tweede lid, XI.IV.35, § 2, tweede lid, XI.IV.37,
XI.IV.39, § 3, eerste lid, XI.IV.42, XI.IV.44, § 1, tweede lid, XI.IV.45, 1°, XI.IV.46,
XI.IV.47, § 3, XI.IV.48, XI.IV.51, XI.IV.52, eerste lid, XI.IV.56, eerste lid, XI.IV.57, tweede
lid, XI.IV.62, XI.IV.63, § 1, tweede lid, XI.IV.69, XI.IV.71, § 2, tweede lid, XI.IV.72,
XI.IV.73, XI.IV.75, XI.IV.77, § 1, tweede lid, XI.IV.94, § 1, derde lid, XI.IV.101, §
2, XI.IV.102, § 1, derde lid en § 2, tweede lid, XI.IV.103, § 2, tweede lid, XI.IV.109,
XI.IV.118, § 1, tweede lid, XI.V.5, tweede lid, XII.II.1, derde lid en XII.II.11, XII.XI.24, 1°,
b) en c), XII.XI.28, tweede lid, XII.XI.40, § 1, 3°, 4°, 6° en 7°, XII.XI.41, 5°, 6° en 7°, XII.XI.43,
§ 2, 16°, XII.XI.46 en XII.XI.55, 4°; Gelet op de protocollen nr 27/2, 44/1 en 56 van
respectievelijk 15 januari 2001, 3 mei 2001 en 10 december 2001 van het onderhandelingscomité voor de
politiediensten; Gelet op het advies van de Inspecteur-generaal van Financiën, gegeven op 17
april 2001; Overwegende dat het advies van de Adviesraad van burgemeesters niet regelmatig binnen
de voorgeschreven termijn gegeven is en dat geen verzoek om verlenging van de termijn gedaan is; dat
er bijgevolg aan is voorbijgegaan; Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting
van 12 december 2001; Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken van 18
december 2001; Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat
het aangewezen is zo snel mogelijk rechtszekerheid te scheppen over de geldelijke rechten van de betrokken
personeelsleden; dat, zelfs indien die rechten vanaf 1 april 2001 zijn verworven, elke andere vertraging
in de inwerkingtreding van dit besluit onaanvaardbaar zou zijn; dat, op een ander vlak, het van het allergrootste
belang is de nadere rechtsregels met betrekking tot de selectie van het personeel te bepalen; dat thans
de selecties plaatsgrijpen op basis van dit ontwerp, hetgeen geenszins de rechtszekerheid bevordert;
dat het eveneens aangewezen is de regels betreffende de aanrekening van de dienstprestaties zo snel mogelijk
vast te stellen; dat het vervolgens aangewezen is de nadere regels van de bevordering door overgang naar
een hoger kader of niveau vast te stellen vermits dergelijke bevorderingen eerstdaags zullen plaatsgrijpen
of inmiddels reeds zijn aangevat; dat ten slotte bepaalde overgangsbepalingen zo snel mogelijk zouden
moeten worden bekendgemaakt zowel wat het waarborgen van de geldelijke rechten als de algemene organisatie
van de diensten betreft; Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 28 december 2001,
met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, Besluit
: TITEL I. - Definities en toepassingsgebied HOOFDSTUK I. - Definities Artikel
I.1. Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder : 1° "de wet" : de wet van
7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus; 2°
"de minister" : de Minister van Binnenlandse Zaken; 3° "een gekwalificeerd lid van de directie
van de rekrutering en van de selectie van de federale politie" : een psycholoog, assistent in de psychologie
of politieambtenaar met een opleiding of een ervaring in het domein van de selectie. Art. I.2.
Dit besluit mag worden aangehaald als "uitvoeringsbesluit van het statuut van het personeel van de politiediensten"
en afgekort als "UBPol". HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied Art. I.3. Tenzij uitdrukkelijk
anders is bepaald, is dit besluit van toepassing op de personeelsleden bedoeld in artikel I.I.1, 3°,
RPPol. Titel VI is van toepassing op de militairen bedoeld in artikel 4, § 2, van de
wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel
van de politiediensten alsmede titel XI in de mate dat die titel uitvoering geeft aan de bepalingen van
deel XI RPPol die op voormelde militairen van toepassing zijn. TITEL II. - Algemene bepalingen
betreffende het personeel HOOFDSTUK I. - Aanwijzing Art. II.1. De in artikel II.I.10
RPPol bedoelde dienst is de directie van het beleid, het beheer en de ontwikkeling van de algemene directie
personeel van de federale politie. HOOFDSTUK II. - De indienstneming van het personeel van het
administratief en logistiek kader Art. II.2. De in artikel II.I.11, tweede lid, RPPol bedoelde
dienst is de directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer van de federale politie. HOOFDSTUK
III. - Het persoonlijk dossier, het stagedossier en het mandaatdossier Afdeling 1. - Het persoonlijk
dossier Onderafdeling 1. - De inhoud en de vorm van het persoonlijk dossier Art. II.3.
Het persoonlijk dossier bestaat uit acht mappen met als opschrift : 1° Map I : Administratie; 2°
Map II : Opleidingen; 3° Map III : Mobiliteit; 4° Map IV : Loopbaan; 5° Map
V : Evaluaties - Tucht - Ordemaatregelen; 6° Map VI : Gegevens met een medisch karakter; 7°
Map VII : Mandaten; 8° Map VIII : Varia. Elke map bestaat uit ondermappen en/of stukken,
zoals vastgesteld in bijlage 1. Met uitzondering van de mappen I en VIII voor dewelke een inventaris
voor het geheel van de map opgesteld wordt, worden inventarissen per ondermap opgesteld. Op
het dossier moet het woord « PRIVE » vermeld worden. Art. II.4. De individuele fiche die deel
uitmaakt van map I bevat ten minste de inhoud vastgesteld in bijlage 2. Onderafdeling 2. - Het
houden van het persoonlijk dossier Art. II.5. De overheid bedoeld in artikel VII.I.3, 4°, RPPol,
die als eerste het personeelslid onder zijn bevoegdheid heeft als stagiair, legt het persoonlijk dossier
aan. De directeur van de betrokken school deelt de gegevens met betrekking tot de basisopleiding
van het personeelslid van het operationeel kader mee aan die overheid binnen de twee maanden na het einde
van de basisopleiding. Art. II.6. Het persoonlijk dossier wordt bijgewerkt en bewaard, naar
gelang van het geval, door de overheid bedoeld in artikel VII.I.3, 4°, RPPol, waarvan het betrokken personeelslid
afhangt of, voor de commissaris-generaal en de inspecteur-generaal, door de minister of de door hem aangewezen
dienst en voor de korpschefs van de lokale politie, naar gelang van het geval, door de burgemeester of
de voorzitter van het politiecollege. Art. II.7. Buiten het geval van detachering, volgt het
persoonlijk dossier het personeelslid bij elke aanwijzing die een verandering van de bevoegde overheid
bedoeld in artikel II.6 tot gevolg heeft. In geval van definitieve ambtsontheffing of ambtsneerlegging
bewaart de overheid bedoeld in artikel II.6 van de laatste plaats van aanwijzing, het dossier voor een
periode van vijf jaar. Na afloop van de in het tweede lid bedoelde termijn wordt het persoonlijk
dossier van de personeelsleden voor opname in het archief bezorgd aan, naar gelang van het geval, de
directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie, de gemeentesecretaris
of de secretaris van de politieraad. Art. II.8. De inventaris bedoeld in artikel II.3 bevat
het Romeinse cijfer van de map waarop die betrekking heeft en de hoofdletter van de betrokken ondermap. Alle
stukken worden in chronologische volgorde genummerd, naar gelang van het geval, met een dubbele of driedubbele
code : 1° een Romeins cijfer van I tot VIII dat de map bepaalt; 2° in voorkomend geval,
de hoofdletter die de ondermap bepaalt; 3° een Arabisch cijfer dat het stuk bepaalt. Indien
een document of een dossier dat zelf al is samengesteld uit genummerde stukken in een ondermap moet worden
geklasseerd, wordt de driedubbele identificatie gevolgd door de vermelding : « Dit document/dossier is
zelf reeds samengesteld uit de stukken genummerd van 1 tot... ». Art. II.9. Elke verwijdering
van stukken uit het persoonlijk dossier door één van de in artikel II.6 bedoelde overheden, op initiatief
of ingevolge een schriftelijke vraag van het betrokken personeelslid, moet ter kennis van betrokkene
worden gebracht. Een nieuwe inventaris wordt dan opgesteld. Art. II.10. Het raadplegen van het
persoonlijk dossier door het personeelslid of door de persoon aan wie het daartoe een volmacht heeft
gegeven krachtens artikel II.I.13, derde lid, RPPol, vindt altijd plaats onder het toezicht van de in
artikel II.6 bedoelde overheid waarvan het personeelslid afhangt of van de persoon daarvoor door die
overheid aangewezen. Afdeling 2. - Het stagedossier Art. II.11. Het stagedossier wordt
opgemaakt en bijgewerkt door de stageleider. Art. II.12. Op het einde van de stage, bezorgt
de stageleider het stagedossier aan de overheid bedoeld in artikel II.6 waarvan het betrokken personeelslid
afhangt, voor klassering in het persoonlijk dossier van deze laatste. Afdeling 3. - Het mandaatdossier Art.
II.13. De in artikel VII.III.33 RPPol bedoelde overheid die beslist een bij wege van mandaat te begeven
ambt vacant te verklaren, stelt het mandaatdossier op. Art. II.14. Op het einde van de toewijzingsprocedure
van het mandaat bezorgt de in artikel II.13 bedoelde overheid het mandaatdossier aan de overheid bedoeld
in artikel II.6 waarvan het betrokken personeelslid afhangt, voor klassering in het persoonlijk dossier
van deze laatste. HOOFDSTUK IV. - Het personeelsbulletin Art. II.15. De directie van
de mobiliteit en het loopbaanbeheer van de federale politie verspreidt een personeelsbulletin dat alle
beslissingen met betrekking tot het personeel betreft en inzonderheid de benoemingen, de bevorderingen,
de detacheringen, de aanstellingen en de aanwijzingen bij mobiliteit bevat. Dit bulletin wordt
ten minste in één exemplaar per korps van de lokale politie en per dienst of eenheid van de federale
politie verspreid. De in het tweede lid bedoelde korpsen, diensten en eenheden staan in voor
de verdere verspreiding van dit bulletin aan hun personeelsleden. TITEL III. - De vertrouwensdienst HOOFDSTUK
I. - De klacht bij de vertrouwensdienst Art. III.1. Onverminderd de mogelijkheid om klacht in
te dienen bij de bevoegde overheden teneinde een straf- of tuchtvervolging in te stellen of het probleem
op te lossen door raad of bijstand te vragen aan de vertrouwensdienst, kan de persoon die meent het slachtoffer
te zijn van ongewenst seksueel gedrag op het werk, hierna klager genoemd, mondeling of schriftelijk klacht
indienen bij de vertrouwensdienst met het oog op een bemiddeling. Art. III.2. De mondelinge
klacht wordt door de vertrouwensdienst geregistreerd, die daartoe een register bijhoudt waarvan het model
wordt vastgesteld in bijlage 3. Art. III.3. De geschreven klacht of het stuk waarin de gegevens
van de mondelinge klacht zijn hernomen, wordt toegevoegd aan het door de vertrouwensdienst samengestelde
dossier betreffende de feiten van ongewenst seksueel gedrag die het voorwerp uitmaken van de klacht. Art.
III.4. Een anonieme klacht wordt niet in aanmerking genomen. Art. III.5. De klager kan zich
gedurende de hele bemiddelingsprocedure laten bijstaan door een persoon van zijn keuze. HOOFDSTUK
II. - De bemiddeling Afdeling 1. - Definitie en gemeenschappelijke bepalingen Art.
III.6. Onder bemiddeling wordt verstaan elke vorm van informele of formele oplossing van het probleem
waartoe de vertrouwensdienst, ingevolge het indienen van een klacht voor feiten van ongewenst seksueel
gedrag, bijdraagt. Art. III.7. De vertrouwensdienst licht de klager in over de verschillende
wijzen waarop het probleem kan worden opgelost, bespreekt met de klager de opportuniteit van elk van
die werkwijzen en neemt akte van de voorkeur van de klager betreffende de gekozen werkwijze. De
vertrouwensdienst vraagt aan de klager of zijn naam mag worden meegedeeld aan de vermeende dader. De
in het eerste en tweede lid bedoelde antwoorden van de klager worden opgenomen in het dossier. Art.
III.8. De vertrouwensdienst houdt, zoveel als mogelijk, rekening met de voorkeur van de klager betreffende
de werkwijze om het probleem op te lossen. De vertrouwensdienst is niet gehouden bij te dragen
tot de informele oplossing van het probleem wanneer, naar het oordeel van de vertrouwensdienst, de vermeende
feiten uiterst ernstig zijn of vroegere feiten van ongewenst seksueel gedrag van de vermeende dader of
de klager reeds het voorwerp hebben uitgemaakt van een bemiddeling. De vertrouwensdienst houdt
in alle gevallen rekening met de wil van anonimiteit van de klager. Ingeval de voortzetting van de procedure
hierdoor onmogelijk wordt, licht hij de klager hierover in. Art. III.9. De vertrouwensdienst
licht de vermeende dader in over de inhoud van de klacht, legt hem de rol van de vertrouwensdienst uit
en nodigt hem uit voor een persoonlijk gesprek met de vertrouwenspersoon. Art. III.10. De vermeende
dader kan zich tijdens de hele procedure laten bijstaan door een persoon van zijn keuze. Art.
III.11. De vermeende dader kan de bemiddeling weigeren. Art. III.12. Wanneer de vertrouwensdienst
verdere informatie inwint, mag de identiteit van de klager en van de vermeende dader niet worden meegedeeld,
tenzij de betrokken partij dit uitdrukkelijk toelaat. Art. III.13. De klager en de vermeende
dader kunnen op elk ogenblik, zonder plichtpleging en zonder voorwaarden, éénzijdig of in onderlinge
overeenstemming, beslissen de bemiddeling te beëindigen. De vertrouwensdienst registreert de
beslissing bedoeld in het eerste lid en deelt die mee aan de partij die deze beslissing niet heeft genomen. Afdeling
2. - De informele oplossing van het probleem Art. III.14. De informele oplossing van het probleem
dat het voorwerp uitmaakt van de klacht bij de vertrouwensdienst, kan inzonderheid geschieden door middel
van een overeenkomst tussen de klager en de vermeende dader betreffende de toekomstige omstandigheden
van hun professionele samenwerking, met inachtneming van de principes vermeld in artikel III.VII.2 RPPol. Art.
III.15. In geval van overeenkomst tussen de klager en de vermeende dader, neemt de vertrouwensdienst
hiervan akte en deelt hij de inhoud van deze overeenkomst mee aan de partijen. De partijen kunnen,
indien zij hun akkoord niet kunnen hechten aan de weergave van de inhoud van de overeenkomst zoals meegedeeld
door de vertrouwensdienst, hun opmerkingen doen kennen binnen de vijf dagen na de ontvangst van de mededeling. De
partij die niet reageert, wordt geacht in te stemmen met de weergave van de inhoud van de overeenkomst. Art.
III.16. In het geval bedoeld in artikel III.15, tweede lid, voert de vertrouwensdienst de aanpassingen
uit die hij nodig acht en deelt de gewijzigde weergave van de inhoud van de overeenkomst mee aan de partijen. Indien
de partijen hun akkoord niet kunnen hechten aan de gewijzigde weergave van de inhoud van de overeenkomst,
kunnen zij dit binnen de vijf dagen na ontvangst van de overeenkomst aan de vertrouwensdienst meedelen. De
partij die niet reageert, wordt geacht akkoord te gaan met de gewijzigde weergave van de inhoud van de
overeenkomst. Art. III.17. In het geval bedoeld in artikel III.16, tweede lid, stelt de vertrouwensdienst
het ontbreken van een overeenkomst tussen de partijen vast en deelt dit aan hen mee. Afdeling
3. - De formele oplossing van het probleem Art. III.18. De vertrouwensdienst kan, onder andere
in de gevallen bedoeld in de artikelen III.8, tweede lid, III.13 en III.17, de feiten ter kennis brengen
van de hiërarchische overheid van de vermeende dader, met het doel om een andere oplossing dan die bedoeld
in afdeling 2 te zoeken. HOOFDSTUK III. - Het afsluiten van het dossier Art. III.19.
De vertrouwensdienst bewaart het dossier zolang de vermeende dader de hoedanigheid behoudt van personeelslid
van de geïntegreerde politie of in deze kan worden heropgenomen. Art. III.20. Tenzij een uitdrukkelijke
andersluidende bepaling de vertrouwensdienst hiertoe verplicht, kan de vertrouwensdienst weigeren om
stukken uit het dossier geheel of gedeeltelijk mee te delen aan de benoemende overheid, de hiërarchische
overheid of de tuchtoverheid. De weigering moet formeel worden gemotiveerd. Indien stukken worden meegedeeld,
wordt dit tevens gemeld aan de klager en de vermeende dader. Art. III.21. Onverminderd de bepalingen
inzake tucht, mag er geen enkel stuk van het door de vertrouwensdienst samengestelde dossier in het persoonlijk
dossier van de vermeende dader, noch in dat van de klager, worden opgenomen. HOOFDSTUK IV. -
Het jaarverslag Art. III.22. De vertrouwensdienst brengt jaarlijks verslag uit aan de korpschef
of aan de commissaris-generaal, door middel van een algemeen activiteitenverslag dat algemene besluiten
en voorstellen bevat. Het jaarverslag maakt geen gewag van de identiteit van de in de concrete
dossiers betrokken natuurlijke personen. De in het eerste lid bedoelde besluiten en voorstellen
worden meegedeeld aan de representatieve vakorganisaties. TITEL IV. - De selectie en de opleiding HOOFDSTUK
I. - De selectie Afdeling 1. - Toepassingsgebied Art. IV.1. Deze titel is met uitzondering
van afdeling 7 enkel van toepassing op de personeelsleden van het operationeel kader. Afdeling
2. - Organisatie en inhoud van de selectieproeven Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen Art.
IV.2. De selectieproeven voor de kandidaten hulpagent van politie en de kandidaten inspecteur van politie
kunnen gedeconcentreerd worden georganiseerd. Onverminderd het eerste lid, verlopen de selectieproeven
steeds onder de verantwoordelijkheid en het toezicht van de directie van de rekrutering en van de selectie
van de federale politie. Art. IV.3. De selectieproeven voor de kandidaten hoofdinspecteur van
politie en de kandidaten commissaris van politie evenals de andere selectieproeven die een vergelijkend
examen uitmaken, worden steeds centraal georganiseerd. Art. IV.4. De kandidaten, met uitzondering
van diegenen bedoeld in artikel VII.5, voegen bij hun akte van kandidaatstelling, ingediend door middel
van een type-formulier waarbij zij onder andere verzocht worden hun eventuele voorkeur uit te drukken
voor het lokaal of het federaal niveau : 1° het bewijs van goed zedelijk gedrag bedoeld in artikel
IV.I.6, tweede lid, RPPol; 2° een medisch attest dat toelaat deel te nemen aan de fysiek-medische
geschiktheidsproef bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 3°, RPPol; 3° de documenten waaruit
blijkt dat zij, vóór de aanvang van de opleidingscyclus waarvoor zij zich inschrijven, het in artikel
IV.I.4, 8°, RPPol, bedoelde diploma of studiegetuigschrift hebben behaald of kunnen behalen; 4°
een uittreksel uit hun geboorteakte. Het in het eerste lid bedoelde type-formulier wordt op
eenvoudig verzoek van de kandidaat kosteloos ter beschikking gesteld. Onderafdeling 2. - De
proef inzake de cognitieve vaardigheden Art. IV.5. De proef bedoeld in artikel IV.I.15, eerste
lid, 1°, RPPol, omvat de volgende subproeven : 1° de bepaling van het potentieel van de kandidaat
tot het volgen van de basisopleiding. Zij meet de hierna volgende meest relevante factoren voor de voorspelling
van de prestaties op de werkvloer en de resultaten tijdens en na afloop van de basisopleiding : a)
het abstract redeneervermogen; b) het vermogen om informatie te verwerken; c) het
vermogen om te redeneren met cijfers; 2° de evaluatie van de kennis van de taal waarin de selectieproeven,
waarvoor de kandidaat zich heeft ingeschreven, worden georganiseerd; 3° het opstellen van een
verslag dat de essentiële elementen herneemt van een voorheen aan de kandidaat vertoonde video. De
subproeven grijpen derwijze plaats dat het niet mogelijk is aan de subproef bedoeld in het eerste lid,
3°, deel te nemen zonder de voor de subproeven bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, bepaalde minimumdrempel
te hebben behaald. De inhoud van de subproeven varieert naar gelang van het kader dat de kandidaat
beoogt. De directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie stelt de kandidaten
schriftelijk in kennis van hun resultaten voor de in artikel IV.I.15, eerste lid, 1°, RPPol, bedoelde
proef alvorens de proef bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 2°, RPPol, af te leggen. Onderafdeling
3. - De persoonlijkheidsproef Art. IV.6. De proef bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 2°,
RPPol, omvat de volgende subproeven : 1° een biografische vragenlijst en een persoonlijkheidstest; 2°
een gedragsproef waarin de kandidaat wordt geconfronteerd met één of meerdere situaties eigen aan het
kader waarvoor hij kandideert; 3° een gestructureerd interview met een gekwalificeerd lid van
de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie. Het interview is gebaseerd
op de criteria vervat in bijlage 4. De uniformiteit van het systeem wordt gewaarborgd door middel van
een gestandardiseerd interviewprotocol. De belangrijkste bekwaamheden zoals bepaald in het selectieprofiel
vormen de leidraad voor de vragen. De inhoud van de subproeven varieert naar gelang van het
kader dat de kandidaat beoogt. Na afloop van de in artikel IV.I.15, eerste lid, 2°, RPPol, bedoelde
proef brengt een gekwalificeerd lid van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale
politie, aangewezen door de directeur van die directie, over elke kandidaat één van de volgende beoordelingen
uit : 1° de kandidaat bezit de persoonlijkheidskenmerken die hem toelaten een ambt bij de politie
uit te oefenen; 2° de kandidaat bezit het potentieel om de persoonlijkheidskenmerken te ontwikkelen
die hem toelaten een ambt bij de politie uit te oefenen; 3° de kandidaat bezit momenteel niet
de persoonlijkheidskenmerken die hem toelaten een ambt bij de politie uit te oefenen. Onderafdeling
4. - De fysiek-medische geschiktheidsproef A. - De proef Art. IV.7. De fysiek-medische
geschiktheidsproef bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 3°, RPPol, onderzoekt de volgende domeinen
: 1° de algemene lichaamsbouw; 2° het cardiovasculair stelsel; 3° het pulmonaal
stelsel; 4° het maag- en darmstelsel; 5° de besmettelijke ziekten en de verstoringen
van het immuunsysteem; 6° de aanwezigheid van tumoren; 7° hormonale aandoeningen en
aandoeningen van de stofwisseling; 8° het uro-genitaal stelsel; 9° het visueel stelsel; 10°
het neus-keel- en oorstelsel; 11° het beender- en spierstelsel; 12° het neuro-psychiatrisch
stelsel; 13° de huidaandoeningen; 14° aandoeningen van het hemato-poïetisch stelsel
en het lymfestelsel. Art. IV.8. Het fysiek-medisch onderzoek omvat : 1° het klinisch
onderzoek, de urineanalyse, de bloedanalyse, het onderzoek van de ogen en het onderzoek van de tanden,
die worden uitgevoerd door één of meerdere onderzoekende artsen; 2° de radiologische onderzoeken
die noodzakelijk worden geacht door de onderzoekende arts; 3° de potentialiteitstest. Art.
IV.9. Op basis van de anamnestische, klinische en technische gegevens evenals van een medische vragenlijst
ingevuld door de kandidaat, verklaart een arts, aangewezen door de directeur van de medische dienst van
de politiediensten, een kandidaat voor het politieambt op medisch vlak ofwel : 1° geschikt; 2°
ongeschikt; 3° definitief ongeschikt. Voor de toepassing van het eerste lid moet worden
verstaan onder : 1° « geschikt » : de kandidaat is geschikt voor een ambt in de politiediensten; 2°
« ongeschikt » : de kandidaat komt momenteel, om medische redenen, niet in aanmerking voor een ambt in
de politiediensten. De afwijkingen aangetroffen tijdens de medische geschiktheidsproef zijn echter niet
van die aard om de kandidaat op grond hiervan definitief uit te sluiten; 3° « definitief ongeschikt
» : de kandidaat komt, om medische redenen, niet in aanmerking voor een ambt in de politiediensten.
De arts aangewezen door de directeur van de medische dienst van de politiediensten, zendt, met inachtneming
van het medisch geheim, binnen de drie werkdagen de in het eerste lid bedoelde beslissing aan de directie
van de rekrutering en van de selectie van de federale politie. De ongeschikt of definitief
ongeschikt verklaarde kandidaat wordt schriftelijk ingelicht door de directeur van de directie van de
rekrutering en van de selectie van de federale politie binnen de tien dagen na de datum van de beslissing
van de onderzoekende arts. De ongeschikt of definitief ongeschikt verklaarde kandidaat kan
respectievelijk tegen de in het eerste lid, 2° of 3°, bedoelde beslissing, een beroep instellen bij de
in artikel IV.10 bedoelde medische geschiktheidscommissie. Van die beroepsmogelijkheid wordt melding
gemaakt in de in het vierde lid bedoelde kennisgeving aan de kandidaat. B. - De medische geschiktheidscommissie Art.
IV.10. Bij de medische dienst van de politiediensten bestaat een medische geschiktheidscommissie. Zij
is samengesteld uit : 1° de directeur van de medische dienst van de politiediensten of zijn
vertegenwoordiger, met uitsluiting van de onderzoekende arts van de betrokken kandidaat, voorzitter; 2°
twee artsen van de medische dienst van de politiediensten, met uitsluiting van de onderzoekende arts
van de betrokken kandidaat. Op verzoek van de kandidaat wordt zijn behandelende arts gehoord. Art.
IV.11. De medische geschiktheidscommissie is belast met de volgende opdrachten : 1° ingevolge
het in artikel IV.9, vijfde lid, bedoelde beroep, beslissen of de kandidaat, in voorkomend geval : a)
geschikt; b) ongeschikt; c) definitief ongeschikt is; 2° de minister in
kennis stellen van elk voorstel tot aanpassing van de fysiek-medische geschiktheidsproef ingevolge de
evolutie van het politieambt alsmede van de medische wetenschap terzake. In voorkomend geval
bepaalt zij welke bijkomende onderzoeken noodzakelijk zijn om de in het eerste lid, 1°, bedoelde beslissing
te kunnen nemen. Art. IV.12. De medische geschiktheidscommissie beslist binnen de dertig dagen
na, naar gelang van het geval, het instellen van het beroep bedoeld in artikel IV.9, vijfde lid, of de
kennisgeving van de resultaten van de bijkomende onderzoeken bedoeld in artikel IV.11, tweede lid, en
zendt onverwijld de in artikel IV.11, eerste lid, 1°, bedoelde beslissing aan de directie van de rekrutering
en van de selectie van de federale politie. Art. IV.13. De kandidaten die ongeschikt of definitief
ongeschikt worden verklaard, ontvangen van de medische dienst van de politiediensten een attest van ongeschiktheid
met vermelding van de reden van hun ongeschiktheid. Afdeling 3. - Het onderzoek van de omgeving
en de antecedenten Art. IV.14. Het onderzoek van de omgeving en de antecedenten bedoeld in artikel
IV.I.15, tweede lid, RPPol, wordt uitgevoerd door het korps van de lokale politie van de woonplaats van
de kandidaat. Zodra de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie
heeft geverifieerd of de kandidaat voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel IV.I.6, eerste en tweede
lid, RPPol, licht zij het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat hiervan in. Art.
IV.15. De korpschef van het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat stelt, in
het geval dat de kandidaat de voorwaarde bedoeld in artikel IV.I.4, 3°, RPPol, klaarblijkelijk niet vervult,
onverwijld een gemotiveerd verslag op waarin hij de elementen weergeeft die aangeven dat betrokkene niet
van onberispelijk gedrag is, zonder dat hiertoe een meer diepgaand onderzoek noodzakelijk is om dit vast
te stellen. De korpschef zendt het in het eerste lid bedoelde verslag vervolgens aan de directeur
van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie die, op grond van artikel
IV.I.18 RPPol, oordeelt of de kandidaat al dan niet beantwoordt aan de vereiste bedoeld in artikel IV.I.4,
3°, RPPol en, bij een negatieve beslissing, de selectieprocedure afsluit. De kandidaat wordt
schriftelijk in kennis gesteld van de in het tweede lid bedoelde beslissing. Art. IV.16. In
het geval dat artikel IV.15 niet van toepassing is, vraagt de directie van de rekrutering en van de selectie
van de federale politie, van zodra de kandidaat de minimumdrempel voor de proef bedoeld in artikel IV.I.15,
eerste lid, 3°, RPPol, heeft bereikt, aan het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat
om het onderzoek van de omgeving en de antecedenten aan te vatten. Bij uitzondering kan op verzoek van
de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie het onderzoek eerder worden
gestart. De directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie licht het
korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat in van de termijn waarbinnen het in het
eerste lid bedoelde onderzoek moet worden afgesloten. Art. IV.17. Het korps van de lokale politie
van de woonplaats van de kandidaat verzamelt over de kandidaat, vanaf de volle leeftijd van 16 jaar,
de volgende gegevens via raadpleging van de gegevensbanken : 1° een chronologisch overzicht
van de woonplaatsen volgens het rijksregister; 2° de veroordelingen die blijken uit de informatiebulletins; 3°
de gerechtelijke antecedenten bij de parketten van de gerechtelijke arrondissementen van de woonplaats
voor de tien laatste jaren met vermelding van de tenlasteleggingen en hun gevolgen; 4° de antecedenten
opgenomen in de onderscheiden bestanden van harde informatie waarover de politiediensten beschikken.
Art. IV.18. In het onderzoek van de omgeving en de antecedenten wordt uitdrukkelijk melding gemaakt van
de raadpleging van het strafblad van de kandidaat. Een uittreksel wordt slechts bijgevoegd in geval van
een niet blanco strafblad. In afwijking van het eerste lid, worden de uitgewiste veroordelingen
niet vermeld. Art. IV.19. Indien onder de gegevens bedoeld in artikel IV.17 geen enkel element
wordt gevonden dat toelaat te twijfelen aan de legitimiteit van de kandidaatstelling, wordt het onderzoek
van de omgeving en de antecedenten afgesloten door de directeur van de directie van de recrutering en
van de selectie van de federale politie. Art. IV.20. Indien onder de gegevens bedoeld in artikel
IV.17 elementen voorhanden zijn die toelaten te twijfelen aan de legitimiteit van de kandidaatstelling
gaat het korps van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat, op vraag van de directeur van
de directie van de recrutering en van de selectie van de federale politie, over tot een meer diepgaand
onderzoek waarbij : 1° andere veroordelingen voor relevante feiten met betrekking tot het beoogde
ambt, door de politierechtbank, de rechtbank van koophandel of de burgerlijke rechtbank kunnen worden
opgezocht dan die bedoeld in artikel IV.17, 2°; 2° een gesprek met de kandidaat betreffende
onder andere de omgeving waar hij zich ophoudt, kan plaatsvinden. Art. IV.21. Zodra het onderzoek
van de omgeving en de antecedenten is afgesloten, stelt de korpschef van het korps van de lokale politie
van de woonplaats van de kandidaat een verslag op dat een gemotiveerd advies bevat betreffende het onberispelijk
gedrag van de kandidaat zoals bedoeld in artikel IV.I.4, 3°, RPPol. De korpschef van het korps
van de lokale politie van de woonplaats van de kandidaat, zendt vervolgens het gemotiveerd advies aan
de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie. Afdeling 4. - Het
selectiegesprek met de selectiecommissie Onderafdeling 1. - De selectiecommissie Art.
IV.22. De directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie plant
de selectiecommissies en bepaalt de plaats waar en de data waarop zij zitting houden, in functie van,
in voorkomend geval, de bepalingen van de beheerscontracten bedoeld in artikel IV.I.28 RPPol. Art.
IV.23. De selectiecommissie bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 4°, RPPol, hierna de selectiecommissie
genoemd, is samengesteld uit : 1° een gekwalificeerd personeelslid van de directie van de rekrutering
en van de selectie van de federale politie, die het voorzitterschap waarneemt; 2° twee personeelsleden
van het operationeel kader van de politiediensten, waarvan er één tot de federale politie en één tot
een korps van de lokale politie behoort; 3° een personeelslid van de directie van de opleiding
van de federale politie of van een politieschool die over bijzondere bekwaamheden beschikt in het raam
van de basisopleiding. Om geldig te kunnen beslissen moeten ten minste drie leden waaronder
de voorzitter en één van de leden bedoeld in het eerste lid, 2°, aanwezig zijn. De selectiecommissie
beslist met gewone meerderheid van stemmen. In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter
doorslaggevend. Art. IV.24. De directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie
van de federale politie stelt een lijst op van personeelsleden op basis waarvan de onderscheiden commissies
bedoeld in artikel IV.22 worden samengesteld. In elke commissie wijst hij de voorzitter aan
en de leden die er zitting houden evenals hun plaatsvervangers. Elk lid ten aanzien van wie
elementen voorhanden zijn die zijn respect voor de deontologie of zijn bekwaamheid om kandidaten te evalueren
in twijfel trekken, wordt geschrapt van de lijst bedoeld in het eerste lid. In een dergelijk geval licht
de directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie het betrokken
lid van de commissie schriftelijk in van zijn gemotiveerde beslissing. Art. IV.25. Alvorens
als lid van een selectiecommissie te kunnen worden aangewezen, moet het personeelslid een opleiding hebben
gevolgd waarvan het programma wordt vastgesteld door de directie van de rekrutering en van de selectie
van de federale politie. Onderafdeling 2. - Het selectiegesprek Art. IV.26. Aan de
hand van het selectiegesprek bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 4°, RPPol, wordt de algemene geschiktheid
van de kandidaat nagegaan op basis van een samenvatting van het geheel van de voorafgaande selectieproeven,
opgesteld door een gekwalificeerd lid van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale
politie, aangewezen door de directeur van die directie, evenals van elk ander element dat nuttig wordt
geacht en verzameld tijdens het gesprek. Art. IV.27. Na de in artikel IV.I.24 RPPol, bedoelde
beslissing te hebben genomen, stelt de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale
politie op grond van de in artikel IV.26 bedoelde verzamelde gegevens, een samenvattende fiche op die
de te verbeteren punten en de voornaamste kwaliteiten van de kandidaat vermeldt. De in het eerste
lid bedoelde fiche wordt ter beschikking gesteld van de politiescholen wanneer de kandidaat voor de opleiding
wordt opgeroepen. Afdeling 5. - De minimumdrempels Art. IV.28. De kandidaten die zich
minder dan één standaardafwijking onder het gemiddelde van de referentiepopulatie bevinden, bereiken
de minimumdrempel voor de proef bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 1°, RPPol. Art. IV.29.
Bereiken de minimumdrempel voor de proef bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 2°, RPPol, de kandidaten
die de vermelding verkrijgen bedoeld in artikel IV.6, derde lid, 1° of 2°. Art. IV.30. Bereiken
de minimumdrempel voor de proef bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 3°, RPPol, de kandidaten waarvoor
de onderzoekende arts of, in voorkomend geval, de medische geschiktheidscommissie respectievelijk de
in artikel IV.9, eerste lid, 1° of de in artikel IV.11, eerste lid, 1°, a) bedoelde beslissing neemt. Afdeling
6. - Het vergelijkende examen Art. IV.31. De selectiecommissie stelt, op basis van de proeven
bedoeld in artikel IV.I.15, eerste lid, 2° en 4°, RPPol, twee lijsten op van respectievelijk de geschikt
bevonden kandidaten en de ongeschikt bevonden kandidaten. De geschikt bevonden kandidaten worden
gerangschikt in functie van de resultaten die zij behalen op de proef bedoeld in artikel IV.I.15, eerste
lid, 1°, RPPol. Afdeling 7. - De aangewezen directies Art. IV.32. De in de artikel
IV.I.39, eerste en tweede lid, RPPol, bedoelde dienst is de directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer
van de federale politie. De in de artikelen IV.I.40, eerste lid, IV.I.49, eerste en tweede lid,
IV.I.52, eerste lid, IV.I.53, tweede lid, IV.I.56, IV.I.57, IV.I.58, eerste lid, en IV.I.59 RPPol, bedoelde
dienst, is de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie. HOOFDSTUK
II. - De opleiding Art. IV.33. De in de artikelen IV.II.9, vijfde lid, IV.II.16, 5°, en IV.II.45
RPPol, bedoelde dienst is de directie van de opleiding van de federale politie. Art. IV.34.
De in artikel IV.II.44 RPPol bedoelde overheid is de directeur-generaal van de algemene directie personeel
van de federale politie. TITEL V. - De stage van de personeelsleden van de politiediensten HOOFDSTUK
I. - De algemene regels van de stage Art. V.1. Het verplichte deel van de opleidingsactiviteiten
tijdens de stage omvat : 1° voor de leden van het operationeel kader en voor de leden van het
administratief en logistiek kader van niveau A en B, ter integratie in het bredere politielandschap : a)
wat de leden van de lokale politie betreft : - situering van het lokale politiekorps in het
breder geheel van de structuur van de geïntegreerde politie; - beschrijving van de algemene
directies en diensten van de federale politie en beschrijving van de overleg- en communicatiekanalen
tussen de lokale politiekorpsen en die diensten; - beschrijving van de gedeconcentreerde federale
diensten en van de overleg- en communicatiekanalen tussen de lokale politiekorpsen en die gedeconcentreerde
federale diensten; - situering van de eigen dienst in het breder geheel van het lokale politiekorps
: analyse van de specifieke taken van elke dienst van het lokale politiekorps en van de onderlinge verhoudingen
tussen die diensten; - situering van zowel het lokale politiekorps als de eigen dienst ten opzichte
van de gerechtelijke en bestuurlijke overheden, en beschrijving van de overleg- en communicatiekanalen
tussen het lokale politiekorps en die overheden; - beschrijving van de al dan niet systematische
overleg- en communicatiekanalen tussen de verschillende diensten van het lokale politiekorps en tussen
de verschillende lokale politiekorpsen; - beschrijving van de specifieke doelstellingen en taken
van de eigen dienst, rekening houdend met de functie van deze dienst binnen het lokale politiekorps; b)
wat de leden van de federale politie betreft : - situering van de algemene directies en diensten
van de federale politie in verhouding tot de lokale politiekorpsen binnen de structuur van de geïntegreerde
politie; - beschrijving van de al dan niet systematische overleg- en communicatiekanalen tussen
de lokale politiekorpsen en de algemene directies en diensten van de federale politie en tussen de algemene
directies en diensten van de federale politie onderling; - beschrijving van de gedeconcentreerde
federale diensten die zich situeren tussen de lokale politiekorpsen en de algemene directies en diensten
van de federale politie en hun overleg- en communicatiekanalen; - situering van de eigen dienst
in het breder geheel van de algemene directies en diensten van de federale politie : analyse van de specifieke
taken van elke dienst van de federale politie en van de onderlinge verhoudingen tussen die diensten en
directies; - situering van zowel de federale politie als de eigen dienst ten opzichte van de
gerechtelijke en bestuurlijke overheden, en beschrijving van de overleg- en communicatiekanalen tussen
de federale politie en die overheden; - beschrijving van de specifieke doelstellingen en taken
van de eigen dienst, rekening houdend met de functie van deze dienst of algemene directie binnen de structuur
van de federale politie; 2° ter integratie in de eigen functie : a) wat de leden van
de lokale en federale politie betreft : - bespreking van de vereisten en doelstellingen verbonden
aan de functie gedurende het volledige verloop van de stage en in overeenstemming met de doelstellingen
en inhoud van de geplande stage-activiteiten, in voorkomend geval, op een gefaseerde wijze; -
bespreking en gefaseerde opvolging van een evolutieplan, individueel of voor meerdere stagiairs gezamenlijk,
met betrekking tot het kunnen omzetten en vervolmaken, voor wat de personeelsleden van het operationeel
kader betreft, van de aangeleerde kennis en vaardigheden in de basisopleiding en, voor alle personeelsleden,
van algemene vaardigheden inzake het persoonlijk functioneren in de dagelijkse politionele praktijk,
inzonderheid inzake teamwerk en -geest, initiatief, communicatie, loyauteit en leervermogen; -
toelichting bij de interne richtlijnen en die uitgaande van andere overheden, aan de hand van de informatieverstrekkingssystemen; -
implementatie en correct gebruik van de gegevensbanken, voor de personeelsleden voor wie het gebruik
van databanken tot hun taakomschrijving behoort; - implementatie en concretisering van de deontologische
code bij het uitvoeren van de toegewezen taken; - beknopte herhaling vanuit de basisopleiding
of, voor de leden van het administratief en logistiek kader, een uiteenzetting van het juridisch kader
van de stage en van de rechtspositie van de stagiair; - beschrijving van de taak van de stageleider
en de mentor die werden aangewezen voor verdere begeleiding van de stagiair; b) wat de leden
van het operationeel kader van de lokale politie betreft : - met het oog op de correcte uitoefening
van de hulp- en bijstandsfunctie bedoeld in artikel 46 van de wet op het politieambt, het verstrekken
van alle nuttige informatie in verband met de gespecialiseerde diensten; - het verstrekken en
toelichten van de lokale politieverordeningen en aanvullende verkeersreglementen. Het opleidingsprogramma
wordt uitgewerkt door de korpschef of de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de
federale politie, rekening houdend met de noden en de specificiteit van de dienst, en rekening houdend
met de graad en de functie van de betrokken stagiair. Art. V.2. De mentor stelt het verslag
over de wijze van functioneren bedoeld in artikel V.II.11, eerste lid, RPPol, op binnen de tien dagen
na het verstrijken van de geëvalueerde periode. Art. V.3. De modellen van het verslag over de
wijze van functioneren en van het samenvattend eindverslag worden respectievelijk vastgesteld in de bijlagen
5 en 6. HOOFDSTUK II. - De toelating tot de stage Art. V.4. De directeur van de directie
van de mobiliteit en het loopbaanbeheer van de federale politie laat de aspirant-hoofdinspecteur van
politie, de aspirant-inspecteur van politie en de aspirant-hulpagent van politie toe tot de stage van
het kader waarvoor hij in de basisopleiding is geslaagd. Art. V.5. De benoemingsbeslissing bedoeld
in artikel V.II.2 RPPol wordt bekendgemaakt in het in artikel II.15 bedoelde personeelsbulletin. HOOFDSTUK
III. - De geschiktheidscriteria voor de aanwijzing tot stageleider en tot mentor Art. V.6. De
geschiktheidscriteria waaraan, naar gelang van het geval, de officier of het personeelslid van niveau
A moet voldoen om als stageleider te worden aangewezen, zijn de volgende : 1° als laatste functioneringsevaluatie,
geen evaluatie met eindvermelding « onvoldoende » hebben opgelopen; 2° zich in een administratieve
stand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering of baremische loopbaan kan doen gelden; 3°
een anciënniteit bezitten in het officierskader of het niveau A van ten minste vijf jaar; 4°
een ervaring van ten minste één jaar hebben binnen het betrokken lokale politiekorps of de betrokken
algemene directie van de federale politie die wordt berekend overeenkomstig de artikelen 5 tot 7 van
het koninklijk besluit van 20 november 2001 tot vaststelling van de nadere regels inzake de mobiliteit
van het personeel van de politiediensten. Art. V.7. De geschiktheidscriteria waaraan het personeelslid
moet voldoen om als mentor te worden aangewezen, zijn de volgende : 1° als laatste functioneringsevaluatie,
geen evaluatie met eindvermelding « onvoldoende » hebben opgelopen; 2° zich in een administratieve
stand bevinden waarin hij zijn aanspraken op bevordering of baremische loopbaan kan doen gelden; 3°
een graadanciënniteit bezitten van ten minste vier jaar; 4° een ervaring van ten minste twee
jaar hebben binnen het betrokken lokale politiekorps of de betrokken algemene directie van de federale
politie die wordt berekend overeenkomstig de artikelen 5 tot 7 van het koninklijk besluit van 20 november
2001 tot vaststelling van de nadere regels inzake de mobiliteit van het personeel van de politiediensten; 5°
houder zijn van het brevet van mentor. Art. V.8. De stageleider of de mentor die op ononderbroken
wijze gedurende meer dan één maand afwezig is of die een verlof bekomt bedoeld in de artikelen VIII.IV.2,
VIII.IV.3, VIII.XII.1, VIII.XIII.1, VIII.XIV.1, VIII.XV.1 en VIII.XVIII.1 RPPol, voor zover het bedoelde
verlof 50 % of meer bedraagt van een voltijdse prestatie, wordt vervangen. Art. V.9. Een mentor
mag ten hoogste drie stagiairs tezelfdertijd begeleiden. De korpschef of, naar gelang van het
geval, de commissaris-generaal of de door hem aangewezen directeur-generaal, kan dit aantal, in overleg
met de mentor, om organisatorische redenen verhogen. TITEL VI. - De organisatie van de arbeidstijd
van de personeelsleden van de politiediensten HOOFDSTUK I. - Definities Art. VI.1.
Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder : 1° « de dienstprestatie » : de prestatie
opgelegd door of krachtens de wetten waarvoor het personeelslid met dienst is bevolen of waarom het personeelslid,
ingevolge de bij de wet of de wet op het politieambt voorgeschreven verplichting, optreedt of gevolg
geeft aan iedere vraag om tussenkomst, ongeacht de dag, de plaats of de omstandigheden, alsmede de andere
in hoofdstuk III bedoelde prestaties; 2° « de gewone plaats van het werk » : de plaats bedoeld
in artikel XI.IV.13, eerste lid, 12°, RPPol; 3° « de dienstverplaatsing » : de verplaatsing
bedoeld in artikel XI.IV.13, eerste lid, 4°, RPPol; 4° « de gezondheidszorgen en geïnstitutionaliseerde
begeleidingszorgen binnen een politiedienst met betrekking tot de professionele risico's » : alle zorgen
met betrekking tot één der gevallen bedoeld in artikel VIII.X.6, § 1, eerste lid, 1° tot 3° en
5°, RPPol; 5° « het deeltijds tewerkgesteld personeel » : het personeel dat in dienst wordt
genomen om onvolledige prestaties te verrichten of één van de verloven geniet bedoeld in artikel VIII.III.4,
tweede lid, 3°, 4° of 5°, RPPol; 6° « het voltijds tewerkgesteld personeel » : het niet-deeltijds
personeel; 7° « nuttig geachte opleidingen » : opleidingen, andere dan die bedoeld in artikel
I.I.1, 24° tot en met 27° RPPol die tot doel hebben in een ambt beter of efficiënter te renderen en die
door de dienstchef als nuttig worden beoordeeld voor het uitgeoefende of het uit te oefenen ambt. HOOFDSTUK
II. - Referentieperiode Art. VI.2. De referentieperiode omvat twee opeenvolgende maanden. Zij
vangt aan op de eerste dag van de maanden januari, maart, mei, juli, september en november van het kalenderjaar,
telkenmale om 00.00 uur, en eindigt op de laatste dag van de beschouwde periode om 24.00 uur. HOOFDSTUK
III. - Aanrekening als dienstprestaties Afdeling 1. - Algemeen principe Art. VI.3.
De duur van de dienstprestaties wordt berekend op grond van de definitieve inschrijvingen in het dienstschrijfboek. Elke
dienstprestatie wordt voor de berekening afzonderlijk beschouwd zonder af te ronden. Afdeling
2. - Bepalingen eigen aan het voltijds tewerkgesteld personeel Art. VI.4. In afwijking van de
bepalingen van deze afdeling die op de hierna opgesomde twee gevallen betrekking hebben, worden voor
de aanrekening als uitgevoerde dienstprestaties in aanmerking genomen voor de duur vermeld in de arbeidsovereenkomst
die de voltijdse prestaties van contractuele personeelsleden die hun dienstprestaties op ongelijke wijze
vervullen in de week regelt voor die dag : 1° de verloven gedurende dewelke men geacht wordt
zich in dienstactiviteit te bevinden; 2° de werkdagen waarop het personeelslid met ziekteverlof
is. Art. VI.5. Worden voor de aanrekening als dienstprestaties in aanmerking genomen voor de
forfaitaire duur van 7 uur 36 minuten per werkdag : 1° de verloven gedurende dewelke men geacht
wordt zich in dienstactiviteit te bevinden; 2° onverminderd de artikelen VI.6, 2° en VI.7 de
werkdagen waarop het personeelslid met ziekteverlof of in disponibiliteit wegens ziekte is; 3°
de tijd gedurende dewelke een aspirant een basisopleiding volgt. Eventuele prestaties verbonden met de
opleiding die met een zaterdag, een zondag of een feestdag, samenvallen, worden niet in aanmerking genomen; 4°
de werkdagen tijdens dewelke het personeelslid een vaste syndicale afgevaardigde is bedoeld in hoofdstuk
III van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling
van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten,
met uitsluiting van alle andere dagen, waarvoor geen enkele prestatie als dienstprestatie in aanmerking
wordt genomen; 5° de volledige werkdagen doorgebracht in het buitenland omwille van dienstredenen
waarop de personeelsleden die een tijdelijke opdracht uitvoeren in de zin van artikel XI.IV.13, 4°, vijfde
lid, RPPol, geen prestaties leveren, prestaties van minder dan 7 uur 36 minuten leveren of prestaties
van public relations uitvoeren. Om vast te stellen of een volledige werkdag is doorgebracht op buitenlands
grondgebied, wordt gebruik gemaakt van de tijdzone van het land waar de tijdelijke opdracht wordt uitgevoerd,
vanaf het ogenblik waarop het personeelslid aankomt op dat grondgebied tot op het ogenblik dat het terugkeert
naar de plaats waar de opdracht eindigt. Art. VI.6. Worden voor de aanrekening als dienstprestaties
in aanmerking genomen voor de forfaitaire duur van : 1° 3 uur 48 minuten per werkdag, de verloven
gedurende dewelke men geacht wordt zich in dienstactiviteit te bevinden en die in halve dagen mogen opgenomen
worden; 2° het desbetreffende gedeelte, het gedeelte van de dagen waarop het personeelslid met
ziekteverlof is met toepassing van de artikelen VIII.X.12 tot en met VIII.X.16 RPPol. Art. VI.7.
Wordt voor de aanrekening als dienstprestaties in aanmerking genomen voor de werkelijke duur, het gedeelte
van de dagen waarop het personeelslid bedoeld in artikel VI.6, 2°, werkt, zonder dat de aanrekening ervan
samen met de in artikel VI.6, 2°, bedoelde aanrekening meer dan 38 uur per week mag bedragen. Art.
VI.8. Worden voor de aanrekening als dienstprestaties in aanmerking genomen voor de werkelijke duur beperkt
tot 7 uur 36 minuten : 1° per werkdag, de tijd tijdens dewelke het personeelslid dat syndicaal
afgevaardigde is bedoeld in hoofdstuk IV van titel V van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot
uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen
van het personeel van de politiediensten, in syndicaal voorbereidingsverlof of syndicaal verlof is, of
een dienstvrijstelling geniet voor het uitoefenen van de uit zijn erkenning voortvloeiende prerogatieven,
onverminderd de in artikel 57, vierde lid, van dat besluit bedoelde beperking en onverminderd artikel
VI.9, 9°, 12° en 13°; 2° per werkdag, de tijd tijdens dewelke het personeelslid dat geen syndicaal
afgevaardigde is, in syndicaal verlof is bedoeld in artikel 64 van het koninklijk besluit van 8 februari
2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid
en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, onverminderd artikel VI.9, 9°, 12° en
13°; 3° per dag, de werkelijke opleidingstijd van de nuttig geachte opleidingen, gevolgd op
aanvraag van het personeelslid, met inbegrip van de tijd besteed aan de hiertoe georganiseerde examens
en toetsen evenals van de verplaatsingstijd; 4° per dag, de tijd besteed aan de in artikel VIII.IV.10,
1°, 4°, 5° en 6°, RPPol, bedoelde activiteiten waarvoor een dienstvrijstelling werd toegekend. Art.
VI.9. Worden voor de aanrekening als dienstprestaties in aanmerking genomen voor de werkelijke duur : 1°
onverminderd artikel VI.I.8, tweede lid, RPPol, de desgevallend gecontingenteerde tijd besteed aan de
prestatie opgelegd door of krachtens de wetten waarvoor het personeelslid met dienst is bevolen of waarbij
het personeelslid, ingevolge de bij de wet of de wet op het politieambt voorgeschreven verplichting,
optreedt of gevolg geeft aan iedere vraag om tussenkomst, ongeacht de dag, de plaats of de omstandigheden; 2°
de tijd besteed aan de gezondheidszorgen en de geïnstitutionaliseerde begeleidingszorgen binnen een politiedienst
met betrekking tot de professionele risico's, die het personeelslid zelf aangeeft; 3° de werkelijke
opleidingstijd van de nuttig geachte opleidingen, gevolgd op beslissing van de bevoegde overheid, met
inbegrip van de tijd besteed aan de hiertoe georganiseerde examens en toetsen evenals van de verplaatsingstijd; 4°
de tijd besteed aan de raadplegingen in het raam van de wet van 4 augustus 1996 inzake het welzijn op
het werk; 5° de tijd besteed aan zorgen in het raam van ongewenst seksueel gedrag op het werk,
die het personeelslid zelf aangeeft; 6° onverminderd 3° en de artikelen VI.5, 3° en VI.8, 3°,
de tijd besteed aan de in artikel III.IV.1 RPPol, bedoelde informatie, opleiding en voortgezette opleiding; 7°
de tijd van de verplaatsing die geschiedt in het raam van een dienstreis, een detachering of een tijdelijke
opdracht bedoeld in artikel XI.IV.13, 4°, RPPol. Indien de dienstreis, de detachering of de tijdelijke
opdracht met toelating van de overheid vanuit de woon- of verblijfplaats zoals bedoeld in artikel XI.IV.13,
9° en 21°, RPPol, geschiedt, blijft de verplaatsingstijd beperkt tot het gedeelte van de reistijd tussen
de woon- of verblijfplaats en de tijdelijke plaats van het werk die de reistijd tussen de woon- of verblijfplaats
en de gewone plaats van het werk overschrijdt. De verplaatsingstijd die er enkel toe strekt een maaltijd
te nuttigen wordt evenwel niet in aanmerking genomen; 8° de tijd tijdens dewelke het personeelslid
de in artikel 63, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet
van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel
van de politiediensten, bedoelde dienstvrijstelling geniet, onverminderd de in het tweede lid van dat
artikel bedoelde beperking; 9° de tijd besteed door het in artikel VI.8, 1° en 2°, bedoelde
personeelslid aan de deelneming aan de werkzaamheden van het onderhandelingscomité en de overlegcomités,
alsook aan de informatie- en consultatievergaderingen op uitnodiging van de minister of de betrokken
overheid; 10° de tijd besteed om gevolg te geven aan een oproeping in het raam van een onderzoek
voorafgaand aan een tuchtprocedure; 11° de tijd welke een personeelslid, tegen wie een tuchtprocedure
loopt, besteedt aan : a) de voorbereiding van de verdediging, wanneer de tuchtoverheid oordeelt
dat de feiten niet moeten leiden tot een tuchtstraf of wanneer ze geacht wordt van vervolging af te zien
en voor zover de door het personeelslid vooropgestelde tijd in het raam van die tuchtprocedure wordt
goedgekeurd door de tuchtoverheid die de eindbeslissing neemt; b) de verschijning voor de tot
straffen bevoegde overheid of voor de tuchtraad, verplaatsingen heen en terug inbegrepen; 12°
de tijd door de verdediger van het personeelslid tegen wie een tuchtprocedure loopt, besteed aan : a)
de voorbereiding van de verdediging, voor zover de door de verdediger van het personeelslid vooropgestelde
tijd in het raam van die tuchtprocedure wordt goedgekeurd door de tuchtoverheid die de eindbeslissing
neemt; b) de verschijning voor de tot straffen bevoegde overheid of voor de tuchtraad, verplaatsingen
heen en terug inbegrepen; 13° voor zover de door de verdediger van het personeelslid vooropgestelde
tijd wordt goedgekeurd door de eindverantwoordelijke voor de evaluatie, de tijd die hij heeft besteed
aan de voorbereiding van de verdediging in het raam van een evaluatie met eindvermelding « onvoldoende
» van het personeelslid, met het oog op de verschijning voor de eindverantwoordelijke voor de evaluatie
en, in voorkomend geval, voor de raad van beroep bedoeld in artikel VII.I.41 RPPol; 14° met
inbegrip van de verplaatsingstijden, het officiële deel van de activiteiten van vertegenwoordiging of
public relations die rechtstreeks volgen uit de uitoefening van de betrekking of het ambt, of aan het
personeelslid zijn bevolen door een hiërarchische of functionele meerdere die bevoegd is krachtens de
wet, een reglement of een dienstnota; 15° met inbegrip van de verplaatsingstijden, de sportactiviteiten
georganiseerd door de federale politie of door een korps van de lokale politie die zijn erkend als deel
uitmakend van een andere opleiding dan de basisopleiding, of van de operationele voorbereiding van het
personeel; 16° met inbegrip van de verplaatsingstijden, de sociale activiteiten die volgen uit
een overlijden of een morele bijstand aan een personeelslid. De aanrekening is slechts toegelaten : a)
in het raam van een uitvaartplechtigheid van een personeelslid, voor maximum twintig personeelsleden
voor de samenstelling van een eredetachement en een afvaardiging van de eenheid of de dienst, de slippedragers
en de dragers van het kussen met eretekens; b) in het geval dat de uitvaartplechtigheid zonder
eredetachement plaatsvindt of in het geval van de uitvaartplechtigheid van de echtgeno(o)t(e) van een
personeelslid, van de persoon waarmee hij als koppel samenleefde, van een verwant van het personeelslid
in de eerste graad of een verwant in eender welke graad maar die onder hetzelfde dak woont als het personeelslid,
voor maximum vier personeelsleden; 17° met inbegrip van de verplaatsingstijd, de tijd besteed
aan het lesgeven in een erkende school of in een school ingericht door de minister of de Minister van
Justitie. De voorbereidingstijd van de lessen of de tijd besteed aan de verbeteringen, wordt niet in
rekening gebracht. De aanrekening is in elk geval onderworpen aan de machtiging van : a)
voor de leden van de lokale politie : de burgemeester of het politiecollege of de door hen aangewezen
overheid; b) voor de leden van de federale politie : de directeur waarvan zij afhangen, om
les te geven in één van die scholen in het raam van de uitvoering van de dienst. Afdeling 3.
Bepalingen eigen aan het deeltijds tewerkgesteld personeel Art. VI.10. Worden voor de aanrekening
als uitgevoerde dienstprestaties in aanmerking genomen voor de duur vermeld op het dienstrooster of in
de arbeidsovereenkomst die de deeltijdse prestaties van het contractueel personeelslid regelt voor die
dag : 1° de verloven gedurende dewelke men geacht wordt zich in dienstactiviteit te bevinden; 2°
de werkdagen waarop het personeelslid met ziekteverlof of in disponibiliteit wegens ziekte is; 3°
de werkdagen tijdens dewelke het personeelslid een vaste syndicale afgevaardigde is bedoeld in hoofdstuk
III van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling
van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten,
met uitsluiting van alle andere dagen, waarvoor geen enkele prestatie als dienstprestatie in aanmerking
wordt genomen. Art. VI.11. Worden voor de aanrekening als uitgevoerde dienstprestaties in aanmerking
genomen voor de werkelijke duur, beperkt tot de duur vermeld op het dienstrooster of in de arbeidsovereenkomst
die de deeltijdse prestaties van het personeelslid regelt voor die dag : 1° per werkdag, de
tijd tijdens dewelke het personeelslid dat syndicaal afgevaardigde is bedoeld in hoofdstuk IV van het
koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999 tot regeling van de
betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten, in syndicaal
voorbereidingsverlof of syndicaal verlof is, of een dienstvrijstelling geniet voor het uitoefenen van
de uit zijn erkenning voortvloeiende prerogatieven, onverminderd de in artikel 57, vierde lid, van dat
besluit bedoelde beperking en onverminderd artikel VI.12, 9°, 12° en 13°; 2° per werkdag, de
tijd tijdens dewelke het personeelslid dat geen syndicaal afgevaardigde is, in syndicaal verlof is bedoeld
in artikel 64 van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999
tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten,
onverminderd artikel VI.12, 9°, 12° en 13°; 3° per dag, de werkelijke opleidingstijd van de
nuttig geachte opleidingen, gevolgd op aanvraag van het personeelslid, met inbegrip van de tijd besteed
aan de hiertoe georganiseerde examens en toetsen evenals van de verplaatsingstijd; 4° per dag,
de tijd besteed aan de in artikel VIII.IV.10, 1°, 4°, 5° en 6°, RPPol, bedoelde activiteiten waarvoor
een dienstvrijstelling werd toegekend. Art. VI.12. Worden voor de aanrekening als dienstprestaties
in aanmerking genomen voor de werkelijke duur : 1° onverminderd artikel VI.I.8, tweede lid,
RPPol, de desgevallend gecontingenteerde tijd besteed aan de prestatie opgelegd door of krachtens de
wetten waarvoor het personeelslid met dienst is bevolen of waarbij het personeelslid, ingevolge de bij
de wet of de wet op het politieambt voorgeschreven verplichting, optreedt of gevolg geeft aan iedere
vraag om tussenkomst, ongeacht de dag, de plaats of de omstandigheden; 2° de tijd besteed aan
de gezondheidszorgen en de geïnstitutionaliseerde begeleidingszorgen binnen een politiedienst met betrekking
tot de professionele risico's, die het personeelslid zelf aangeeft; 3° de werkelijke opleidingstijd
van de nuttig geachte opleidingen, gevolgd op beslissing van de bevoegde overheid, met inbegrip van de
tijd besteed aan de hiertoe georganiseerde examens en toetsen evenals van de verplaatsingstijd; 4°
de tijd besteed aan de raadplegingen in het raam van de wet van 4 augustus 1996 inzake het welzijn op
het werk; 5° de tijd besteed aan zorgen in het raam van ongewenst seksueel gedrag op het werk,
die het personeelslid zelf aangeeft; 6° onverminderd 3° en artikel VI.11, 3°, de tijd besteed
aan de in artikel III.IV.1 RPPol, bedoelde informatie, opleiding en voortgezette opleiding; 7°
de tijd van de verplaatsing die geschiedt in het raam van een dienstreis, een detachering of een tijdelijke
opdracht bedoeld in artikel XI.IV.13, 4°, RPPol. Indien de dienstreis, de detachering of de tijdelijke
opdracht met toelating van de overheid vanuit de woon- of verblijfplaats zoals bedoeld in artikel XI.IV.13,
9° en 21°, RPPol, geschiedt, blijft de verplaatsingstijd beperkt tot het gedeelte van de reistijd tussen
de woon- of verblijfplaats en de tijdelijke plaats van het werk die de reistijd tussen de woon- of verblijfplaats
en de gewone plaats van het werk overschrijdt. De verplaatsingstijd die er enkel toe strekt een maaltijd
te nuttigen wordt evenwel niet in aanmerking genomen; 8° de tijd tijdens dewelke het personeelslid
de in artikel 63, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet
van 24 maart 1999 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel
van de politiediensten, bedoelde dienstvrijstelling geniet, onverminderd de in het tweede lid van dat
artikel bedoelde beperking; 9° de tijd besteed door het in artikel VI.11, 1° en 2°, bedoelde
personeelslid aan de deelneming aan de werkzaamheden van het onderhandelingscomité en de overlegcomités,
alsook aan de informatie- en consultatievergaderingen op uitnodiging van de minister of de betrokken
overheid; 10° de tijd besteed om gevolg te geven aan een oproeping in het raam van een onderzoek
voorafgaand aan een tuchtprocedure; 11° de tijd welke een personeelslid, tegen wie een tuchtprocedure
loopt, besteedt aan : a) de voorbereiding van de verdediging, wanneer de tuchtoverheid oordeelt
dat de feiten niet moeten leiden tot een tuchtstraf of wanneer ze geacht wordt van vervolging af te zien
en voor zover de door het personeelslid vooropgestelde tijd in het raam van die tuchtprocedure wordt
goedgekeurd door de tuchtoverheid die de eindbeslissing neemt; b) de verschijning voor de
tot straffen bevoegde overheid of voor de tuchtraad, verplaatsingen heen en terug inbegrepen; 12°
de tijd door de verdediger van het personeelslid tegen wie een tuchtprocedure loopt, besteed aan : a)
de voorbereiding van de verdediging, voor zover de door de verdediger van het personeelslid vooropgestelde
tijd in het raam van die tuchtprocedure wordt goedgekeurd door de tuchtoverheid die de eindbeslissing
neemt; b) de verschijning voor de tot straffen bevoegde overheid of voor de tuchtraad, verplaatsingen
heen en terug inbegrepen; 13° voor zover de door de verdediger van het personeelslid vooropgestelde
tijd wordt goedgekeurd door de eindverantwoordelijke voor de evaluatie, de tijd die hij heeft besteed
aan de voorbereiding van de verdediging in het raam van een evaluatie met eindvermelding « onvoldoende
» van het personeelslid met het oog op de verschijning voor de eindverantwoordelijke voor de evaluatie
en, in voorkomend geval, voor de raad van beroep bedoeld in artikel VII.I.41 RPPol; 14° met
inbegrip van de verplaatsingstijden, het officiële deel van de activiteiten van vertegenwoordiging of
public relations die rechtstreeks volgen uit de uitoefening van de betrekking of het ambt, of aan het
personeelslid zijn bevolen door een hiërarchische of functionele meerdere die bevoegd is krachtens de
wet, een reglement of een dienstnota; 15° met inbegrip van de verplaatsingstijden, de sportactiviteiten
georganiseerd door de federale politie of door een korps van de lokale politie die zijn erkend als deel
uitmakend van een andere opleiding dan de basisopleiding, of van de operationele voorbereiding van het
personeel; 16° met inbegrip van de verplaatsingstijden, de sociale activiteiten die volgen uit
een overlijden of een morele bijstand aan een personeelslid. De in aanmerkingneming is slechts toegelaten
: a) in het raam van een uitvaartplechtigheid van een personeelslid, voor maximum twintig personeelsleden
voor de samenstelling van een eredetachement en een afvaardiging van de eenheid of de dienst, de slippedragers
en de dragers van het kussen met eretekens; b) in het geval dat de uitvaartplechtigheid zonder
eredetachement plaatsvindt of in het geval van de uitvaartplechtigheid van de echtgeno(o)t(e) van een
personeelslid, van de persoon waarmee hij als koppel samenleefde, van een verwant van het personeelslid
in de eerste graad of een verwant in eender welke graad maar die onder hetzelfde dak woont als het personeelslid,
voor maximum vier personeelsleden; 17° met inbegrip van de verplaatsingstijd, de tijd besteed
aan het lesgeven in een erkende school of in een school ingericht door de minister of de Minister van
Justitie. De voorbereidingstijd van de lessen of de tijd besteed aan de verbeteringen, wordt niet in
rekening gebracht. De aanrekening is in elk geval onderworpen aan de machtiging van : a)
voor de leden van de lokale politie : de burgemeester of het politiecollege of de door hen aangewezen
overheid; b) voor de leden van de federale politie : de directeur waarvan zij afhangen, om
les te geven in één van die scholen in het raam van de uitvoering van de dienst. HOOFDSTUK IV.
- Aanwijzing van de personeelsleden die een leidend ambt uitoefenen of over een autonome beslissingsbevoegdheid
beschikken Art. VI.13. Als personeelsleden die een leidend ambt uitoefenen of over een autonome
beslissingsbevoegdheid beschikken, in de zin van artikel VI.I.7, 1°, RPPol, worden beschouwd : 1°
de mandaathouders; 2° de diensthoofden van de directies binnen een algemene directie of binnen
de diensten van de commissaris-generaal en de leden van het administratief-technisch secretariaat alsmede
de diensthoofden die afhangen van de korpschef van een korps van de lokale politie; 3° de diensthoofden
van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie; 4° de preventieadviseurs
zoals bedoeld in de wet van 4 augustus 1996 inzake het welzijn op het werk; 5° de leden van
een geïnstitutionaliseerde begeleidingsdienst binnen een politiedienst met betrekking tot de professionele
risico's en het ongewenst seksueel gedrag op het werk; 6° de artsen van de medische dienst; 7°
de veeartsen; 8° de directiesecretarissen en de chauffeurs van de in 1° bedoelde mandaathouders; 9°
de diensthoofden van een communicatie- en informatiecentrum; 10° de ingenieurs, informatici
en andere technische personeelsleden, voor zover de bevoegde overheid oordeelt dat hun persoonlijke aanwezigheid
voor de veiligheid van de personeelsleden en de bevolking of voor de goede werking van de politiedienst
noodzakelijk is; 11° de atelierchefs of hoofdmecaniciens van een voertuigenpark, die werkelijk
gezag uitoefenen of verantwoordelijkheid dragen; 12° de technische diensthoofden, de hoofden
verwarmingsmonteurs, electriciens, loodgieters voor zover deze ambten gezag en toezicht inhouden die
op een geheel van machines en/of installaties betrekking hebben. Onder de in het eerste lid
bedoelde personeelsleden worden ook begrepen : 1° de personeelsleden die tijdelijk één van de
in het eerste lid bedoelde ambten bekleden voor de duur van de detachering of de terbeschikkingstelling; 2°
de personeelsleden die bij toepassing van artikel VI.II.78 RPPol zijn aangesteld voor één van de in het
eerste lid bedoelde ambten voor de duur van hun aanstelling. De algemene arbeidsvoorwaarden,
respectievelijk individuele arbeidsvoorwaarden van de in het eerste lid, 5° tot 12°, bedoelde personen,
worden vastgesteld na overleg in, respectievelijk, het hoog overlegcomité en het betrokken basisoverlegcomité. In
afwijking van het eerste en het tweede lid en met uitzondering van de personeelsleden-mandaathouders,
kan de minister of, naar gelang van het geval, de burgemeester of het politiecollege, voor zover de goede
werking van de dienst erdoor niet wordt verstoord en na advies van de korpschef, de commissaris-generaal
of de door deze aangewezen directeur-generaal, aan het in het eerste of tweede lid bedoelde personeelslid
dat erom verzoekt, het recht op de in de artikelen VI.I.4 tot en met VI.I.6 RPPol opgesomde arbeidsvoorwaarden
toekennen. HOOFDSTUK V. - Vaststelling van de uitzonderlijke omstandigheden die toelaten af
te wijken van de arbeidstijdorganisatie Art. VI.14. Onder de in artikel VI.I.7, eerste lid,
3°, RPPol bedoelde omstandigheden worden begrepen : 1° de gevallen bedoeld in artikel 3, §
1, 1° tot 3°, van het koninklijk besluit van 8 februari 2001 tot uitvoering van de wet van 24 maart 1999
tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakverenigingen van het personeel van de politiediensten; 2°
het in artikel 140bis van de wet bedoelde geval. Art. VI.15. Onder de in artikel VI.I.7, eerste
lid, 3°, RPPol bedoelde omstandigheden moet ook worden begrepen, het vaststellen door de minister van
specifieke arbeids- en rusttijden voor de dienstprestaties geleverd door de leden van : 1° de
veiligheidsdienst bij het koninklijk paleis; 2° de eenheden belast met de gespecialiseerde bewaking,
beveiliging of interventie; 3° de algemene reserve van de federale politie; 4° de dienst
hondensteun; 5° de dienst luchtsteun. De algemene arbeidsvoorwaarden, respectievelijk
individuele arbeidsvoorwaarden van de in het eerste lid bedoelde personen worden vastgesteld na overleg
in, respectievelijk, het hoog overlegcomité en het betrokken basisoverlegcomité. TITEL VII.
- De baremische loopbaan, de bevordering door overgang naar een hoger kader of niveau en het mandaatstelsel HOOFDSTUK
I. - De baremische loopbaan Art. VII.1. Ten minste driemaandelijks stelt de directeur-generaal
van de algemene directie personeel van de federale politie, of, naar gelang van het geval, de korpschef,
aan de overheid bedoeld in artikel VII.II.3, § 2, eerste lid, RPPol, de kandidaten voor die in
aanmerking komen voor de toekenning van een hogere loonschaal in de baremische loopbaan met vermelding
van de datum vanaf wanneer zij die loonschaal kunnen genieten. Art. VII.2. De voorstellen tot
toekenning van een hogere loonschaal zijn collectief. Niettemin maken de ongunstige voorstellen het voorwerp
uit van een individueel dossier. Art. VII.3. Voor het opmaken van de collectieve voorstellen
bedoeld in artikel VII.2 stelt de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale
politie of, naar gelang van het geval, de korpschef of de dienst die hij aanwijst, een dossier samen
dat inzonderheid omvat : 1° de laatste tweejaarlijkse evaluatie van het betrokken personeelslid; 2°
een uittreksel van de in artikel II.I.9 RPPol bedoelde naamlijst tot vaststelling van zijn graad- en
loonschaalanciënniteit; 3° in voorkomend geval, het bewijs van het gevolgd hebben van de vereiste
opleiding. Art. VII.4. Na afloop van de procedure wordt het dossier bedoeld in artikel VII.3
samen met een afschrift van de akte tot toekenning van de hogere loonschaal of van de beslissing tot
niet-toekenning, geklasseerd in het persoonlijk dossier van het betrokken personeelslid. HOOFDSTUK
II. - De bevordering door overgang naar een hoger kader of niveau Afdeling 1. - De bevordering
door overgang naar een hoger kader voor de personeelsleden van het operationeel kader Art. VII.5.
De kandidaten voor bevordering door overgang naar een hoger kader, voegen bij hun kandidaatstelling een
document waaruit blijkt dat zij beantwoorden aan de in de artikelen VII.II.11 tot VII.II.13 RPPol, bedoelde
diplomavereisten alsmede een attest van hun korpschef waaruit blijkt dat zij beantwoorden aan de in artikel
VII.II.8, 1°, 3° en 4°, RPPol, bedoelde voorwaarden. Art. VII.6. De beroepsproef bedoeld in
de artikelen VII.II.18 en VII.II.19 RPPol bestaat uit het opstellen van een samenvatting en een commentaarverhandeling
over een voordracht betreffende een onderwerp uit de actualiteit dat verband houdt met het uit te oefenen
politieambt. Art. VII.7. De beslissing bedoeld in artikel VII.II.20 RPPol wordt genomen bij
gewone meerderheid van stemmen. In geval van staking van stemmen, is de stem van de voorzitter doorslaggevend. Art.
VII.8. Na de in artikel VII.II.20 RPPol bedoelde beslissing te hebben genomen, stelt de directie van
de rekrutering en van de selectie van de federale politie op grond van de in artikel IV.26 bedoelde verzamelde
gegevens, een samenvattende fiche op die de te verbeteren punten en de voornaamste kwaliteiten van de
kandidaat vermeldt. De in het eerste lid bedoelde fiche wordt opgenomen in het persoonlijk dossier
en een kopie wordt ter beschikking gesteld van de politiescholen wanneer de kandidaat voor de opleiding
wordt opgeroepen. Art. VII.9. De in de artikelen VII.II.11, tweede lid, VII.II.12, tweede lid
en VII.II.13 RPPol, bedoelde dienst is de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale
politie. Afdeling 2. - De bevordering door overgang naar een hoger niveau voor de personeelsleden
van het administratief en logistiek kader Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen Art.
VII.10. De selectieproeven voor de kandidaten voor bevordering door overgang naar een hoger niveau in
het administratief en logistiek kader worden georganiseerd door de directie van de rekrutering en van
de selectie van de federale politie. Art. VII.11. De organisatie van de in artikel VII.10 bedoelde
proeven wordt aangekondigd in het in artikel II.15 bedoelde personeelsbulletin. Art. VII.12.
De in artikel VII.10 bedoelde kandidaten voegen bij hun kandidaatstelling een document waaruit blijkt
dat zij beantwoorden aan de in artikel VII.IV.9, 2°, RPPol, bedoelde diplomavereisten alsmede een attest
van hun korpschef of de directeur-generaal van de algemene directie waarvan zij deel uitmaken, waaruit
blijkt dat zij beantwoorden aan de in artikel VII.IV.9, 1°, 3° en 4°, RPPol, bedoelde voorwaarden. Onderafdeling
2. - Het niveau-examen Art. VII.13. De directie van de rekrutering en van de selectie van de
federale politie organiseert en stelt het programma vast van de in de artikelen VII.IV.13, tweede lid,
VII.IV.14, tweede lid en VII.IV.15, tweede lid, RPPol, bedoelde proeven. Onderafdeling 3. -
De selectieproeven voor de overgang naar het niveau C Art. VII.14. De selectieproeven voor de
kandidaten voor de bevordering door overgang naar het niveau C bestaan uit een schriftelijke proef over
één of meerdere politie-gerelateerde onderwerpen, die wordt gequoteerd door de in artikel VII.IV.18,
3°, RPPol bedoelde selectiecommissie, hierna aangehaald als de selectiecommissie. Art. VII.15.
De kandidaten die ingevolge de in artikel VII.14 bedoelde proef ten minste de helft van de punten behalen,
zijn geslaagd. Onderafdeling 4. - De selectieproeven voor de overgang naar het niveau A of B Art.
VII.16. De selectieproeven voor de kandidaten voor de bevordering door overgang naar het niveau A of
B bestaan uit een persoonlijkheidsproef, een schriftelijke beroepsproef en een selectiegesprek met de
selectiecommissie. Art. VII.17. De in artikel VII.16 bedoelde beroepsproef bestaat uit het opstellen
van een commentaarverhandeling over een tekst of een voordracht betreffende een politie-gerelateerd onderwerp
dat is aangepast aan het beoogde niveau. Die proef wordt gequoteerd door de selectiecommissie. Art.
VII.18. Aan de hand van het selectiegesprek bedoeld in artikel VII.16 wordt de algemene geschiktheid
van de kandidaat nagegaan op basis van een samenvatting van het geheel van de voorafgaande selectieproeven,
opgesteld door een gekwalificeerd lid van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale
politie, aangewezen door de directeur van die directie, evenals van elk ander element dat nuttig wordt
geacht en verzameld tijdens het gesprek. Art. VII.19. De kandidaten die voldoen voor zowel de
persoonlijkheidsproef als voor het selectiegesprek en die ten minste de helft van de punten behalen voor
de schriftelijke beroepsproef, zijn geslaagd. Onderafdeling 5. - De selectiecommissie Art.
VII.20. De in de artikelen VII.14 en VII.16 bedoelde selectiecommissie is samengesteld uit : 1°
een gekwalificeerd lid van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie,
voorzitter; 2° twee personeelsleden van hetzelfde of het hogere niveau van het administratief
en logistiek kader, waarvan er één tot de federale politie en één tot de lokale politie behoort, bijzitters. Art.
VII.21. § 1. De directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie
stelt een lijst op van de personeelsleden van de federale politie waaruit de in artikel VII.20 bedoelde
commissie kan worden samengesteld. De Vaste Commissie van de lokale politie stelt met hetzelfde
doel een lijst op van personeelsleden van de lokale politie. § 2. Voor elke selectieprocedure
van de selectiecommissie wijst de directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie van
de federale politie de leden aan waaruit zij wordt samengesteld. Elk lid ten aanzien van wie
elementen voorhanden zijn die zijn respect voor de deontologie of zijn bekwaamheid om kandidaten te evalueren
in twijfel trekken, wordt geschrapt van de lijst bedoeld in § 1. In een dergelijk geval licht
de directeur van de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale politie het betrokken
lid van de commissie schriftelijk in van zijn gemotiveerde beslissing. HOOFDSTUK III. - De mandaten Art.
VII.22. Onder « personeelsbezetting » bedoeld in artikel VII.III.4, tweede lid, RPPol, wordt de som begrepen,
op de datum bedoeld in artikel VII.III.6 RPPol, van alle personeelsleden van het operationeel en het
administratief en logistiek kader. Art. VII.23. De in artikel VII.III.38 RPPol bedoelde dienst
is de directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer van de federale politie. Art. VII.24.
De dienst bedoeld in artikel VII.23 maakt de aanwijzingen bij mandaat onverwijld bekend aan de bevoegde
overheid bedoeld in artikel VI.I.1, 1°, RPPol, die instaat voor de bekendmaking ervan aan de personeelsleden
van de lokale en de federale politie. Een bekendmaking verstuurd per elektronische weg, wordt
steeds door een ontvangstmelding bevestigd. Art. VII.25. De bekendmaking vermeldt minstens de
identiteit en de dienst van het aangewezen personeelslid, het toegekende mandaat en de datum van uitvoering
van de beslissing. Behoudens hoogdringendheid valt die datum ten vroegste vijftien dagen na de bekendmaking.
Art. VII.26. Het model van het evaluatieverslag bedoeld in artikel VII.III.87, tweede lid,
RPPol wordt vastgesteld in de bijlage 7. TITEL VIII. - De verloven en afwezigheden Art.
VIII.1. Het jaarlijks vakantieverlof kan wegens uitzonderlijke dienstredenen worden geweigerd. De weigering
wordt binnen de veertien dagen na het indienen van de aanvraag en in elk geval voor de voorziene aanvangsdatum
van het verlof aan het personeelslid meegedeeld. Het jaarlijks vakantieverlof dat overeenkomstig
het eerste lid wordt geweigerd, wordt tot 1 april van het volgende jaar overgedragen. Indien
het personeelslid het overgedragen vakantieverlof niet heeft kunnen opnemen vóór de in het tweede lid
bedoelde datum, kan dit verlof nog in hetzelfde jaar worden overgedragen. Het personeelslid richt daartoe
een verzoekschrift tot de bevoegde overheid bedoeld in artikel VI.I.1, 1°, RPPol, waarin het in het bijzonder
de redenen aanhaalt waarom het het jaarlijks vakantieverlof niet heeft kunnen opnemen vóór 1 april. De
in het derde lid bedoelde overheid deelt binnen de zeven dagen na de ontvangst van het verzoekschrift
haar beslissing mee aan het betrokken personeelslid. Art. VIII.2. Het personeelslid kan na de
kennisneming van de weigeringsbeslissing tot toekenning van het jaarlijks vakantieverlof alsmede, in
voorkomend geval, van de in artikel VIII.1, vierde lid, bedoelde beslissing, een procedure inleiden bij
het in artikel VIII.III.7 RPPol bedoelde raadgevend orgaan. Om regelmatig te zijn moet de procedure
binnen de zeven werkdagen na de in het eerste lid bedoelde kennisneming worden ingeleid door middel van
een aangetekende brief of een brief tegen ontvangstbewijs waarin de duur, de periode van het vakantieverlof
alsmede de datum van aanvraag van het vakantieverlof en de datum van de kennisgeving van de weigeringsbeslissing
worden aangegeven. Het voormelde raadgevend orgaan brengt binnen de zeven dagen na ontvangst
van de in het tweede lid bedoelde brief een met redenen omkleed advies ter kennis van de bevoegde overheid
van het betrokken personeelslid. Aan het betrokken personeelslid wordt binnen dezelfde termijn
een kopie van het in het derde lid bedoeld advies toegezonden. Art. VIII.3. De bevoegde overheid
van het betrokken personeelslid licht vervolgens deze laatste binnen de zeven dagen volgend op de in
artikel VIII.2, derde lid, bedoelde kennisgeving in van haar beslissing. Art. VIII.4. De diensthoofden
die afhangen van de commissaris-generaal of van een directeur-generaal of van een korpschef van een korps
van de lokale politie zijn uitgesloten van de rechten en afwezigheden bedoeld in de artikelen VIII.XIV.4,
eerste lid, VIII.XV.6, eerste lid, VIII.XVI.2, eerste lid en VIII.XVIII.2, eerste lid, RPPol. TITEL
X. - De medische bescherming Art. X.1. Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder
: 1° « de artsen van de medische dienst » : de artsen die deel uitmaken van de medische dienst
van de politiediensten of die door de minister of de door hem aangewezen overheid erkend zijn en raadpleging
houden in de inrichtingen van de medische dienst op basis van een dienstverleningscontract; 2°
« de externe erkende artsen » : de door de minister of de door hem aangewezen overheid erkende artsen
die raadpleging houden in hun eigen praktijk; 3° « ZIV » : de verplichte verzekering tegen ziekte
en invaliditeit opgelegd bij de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging
en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994; 4° « het remgeld » : het persoonlijk aandeel
van de rechthebbende bedoeld in artikel 37 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige
verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. Art. X.2. Het recht op kosteloze gezondheidszorgen
wordt, naar keuze van het personeelslid dat dit recht geniet, gewaarborgd door hetzij : 1° het
kosteloos verstrekken van zorgen in de inrichtingen van de medische dienst; 2° de terugbetaling
als derdebetaler van het remgeld voor de zorgen verstrekt door de externe erkende artsen die daartoe
hun trimestriële ereloonstaten aan de medische dienst bezorgen; 3° de terugbetaling van het
remgeld voor de zorgen verstrekt door de andere zorgverstrekkers of verzorgingsinstellingen. Art.
X.3. Het recht op kosteloze tandverzorging wordt, naar keuze van het personeelslid dat dit recht geniet,
gewaarborgd door hetzij : 1° het verstrekken van kosteloze tandverzorging in de inrichtingen
van de medische dienst; 2° de terugbetaling van het remgeld voor de zorgen verstrekt buiten
de medische dienst. Art. X.4. Het recht op kosteloze medicijnen wordt gewaarborgd door hetzij
: 1° de kosteloze levering in de verpleeginrichtingen van courant gebruikte verbanden en medicijnen,
op voorwaarde dat ze werden voorgeschreven door een arts van de medische dienst of een externe erkende
arts; 2° door de kosteloze levering in de apotheken van pharmaceutische specialiteiten of magistrale
bereidingen; 3° de terugbetaling van het remgeld voor de pharmaceutische specialiteiten of de
magistrale bereidingen. Art. X.5. De medicijnen die niet in de ZIV-nomenclatuur voorkomen bedoeld
in artikel X.I.2, tweede lid, RPPol, worden geïnventariseerd door de directeur van de medische dienst
en goedgekeurd door de minister. Art. X.6. Het recht op kosteloze prothesen wordt gewaarborgd
door de terugbetaling aan het personeelslid dat dit recht geniet, van het remgeld voor de andere prothesen
dan deze bedoeld in de artikelen X.7 en X.8. Art. X.7. De tandprothesen uitgevoerd in de inrichtingen
van de medische dienst worden verstrekt tegen kostprijs. Vanaf de volle leeftijd van 50 jaar,
worden de tandprothesen gemaakt in een tandheelkundig kabinet terugbetaald ten belope van het remgeld.
De vernieuwing en de herstelling van die prothesen geschiedt overeenkomstig de bepalingen van de ZIV-nomenclatuur. Art.
X.8. Op voorschrift van een door de medische dienst erkende oftalmoloog verstrekt de medische dienst
kosteloos brillen met correctieglazen. Glazen met dubbele focus worden evenwel slechts kosteloos toegekend
vanaf de volle leeftijd van 47 jaar. De kosteloze vernieuwing van het montuur wordt slechts
toegelaten na een termijn van vijf jaar na de datum van de verstrekking van het vorig montuur en de kosteloze
vervanging van de glazen wordt slechts toegelaten na een termijn van twee jaar na de datum van de verstrekking
van de vorige glazen. Art. X.9. Het model van het medisch getuigschrift bedoeld in artikel X.II.1
RPPol wordt vastgesteld in bijlage 8. Art. X.10. De aangifte van een arbeidsongeval wordt gedaan
door middel van een formulier dat overeenstemt met het in bijlage 9 vastgestelde model. Art.
X.11. De aangifte van een beroepsziekte wordt gedaan door middel van een formulier dat overeenstemt met
het in bijlage 10 vastgestelde model. Art. X.12. Het medisch attest bedoeld in artikel X.III.8,
derde lid, RPPol, wordt opgemaakt volgens het model in bijlage 11. Art. X.13. Het medisch attest
bedoeld in artikel X.III.8, vierde lid, RPPol, wordt opgemaakt volgens het model in bijlage 12. Art.
X.14. De personeelsleden van het administratief en logistiek kader bedoeld in artikel X.I.1, eerste lid,
2°, RPPol, zijn diegenen opgenomen in bijlage 13. Art. X.15. De in artikel X.III.7 RPPol bedoelde
dienst is de directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer van de federale politie. TITEL
XI. - De nadere regels van het geldelijk statuut HOOFDSTUK I. - Uitbreiding van het toepassingsgebied
ten voordele van het administratief en logistiek kader Art. XI.1. Voor de toepassing van artikel
XI.I.1, 5°, RPPol wordt de telefoonvergoeding bedoeld in artikel XI.IV.6 RPPol toegekend aan de volgende
leden van het administratief en logistiek kader : 1° de woordvoerders van de dienst pers en
public relations; 2° de systeembeheerders van de federale politie op gedeconcentreerd niveau; 3°
de systeembeheerders van de Arrondissementele Informatiekruispunten; 4° de systeembeheerders
gespecialiseerd in radiofonie van de dienst van de telematica en radiocommunicatie van de directie van
de telematica van de federale politie; 5° de leden van de dienst Engeneering van de dienst van
de centrale informatica; 6° de leden van de dienst Engeneering van de dienst netwerken; 7°
de technici van de operationele telematische netwerkdienst van de dienst netwerken; 8° de informatici
van niveau A en B van de dienst technische ontwikkelingen van de dienst decentrale informatica; 9°
de piloten en het onderhoudshoofd van de dienst luchtsteun van de federale politie; 10° de sociale
assistenten van de algemene directie personeel van de federale politie - stress team -, of van de directie
van de verbindingswegen van de federale politie - Sectie nationale luchthaven BRUSSEL, of deze werkzaam
bij de gedeconcentreerde coördinatie- en steundiensten; 11° de psychologen van de algemene directie
personeel van de federale politie - stress team of van de directie van de verbindingswegen van de federale
politie - Sectie nationale luchthaven BRUSSEL; 12° de chauffeurs-mechanici van de kwartierdienst
van de algemene directie materiële middelen van de federale politie alsmede deze van de algemene directie
van de gerechtelijke politie van de federale politie of van de personeelsleden die met een mandaat bekleed
zijn; 13° de directiesecretarissen van de directeurs-generaal of van de personeelsleden die
met een mandaat bekleed zijn; 14° het diensthoofd van de advies- en controledienst; 15°
het hoofd van de dienst persoonlijke uitrusting van de algemene directie materiële middelen van de federale
politie; 16° in de logistieke steundiensten van de algemene directie materiële middelen van
de federale politie, alle diensthoofden van de steundienst en de secties bevoorrading en dienstcentra
alsook : a) in de sectie dienstcentra : de bureauchefs van de bureaus herstelling en onderhoud,
kwartiersdiensten en vervoer, en de leden van de vervoersdienst; b) in de sectie bevoorrading
: het hoofd van het centraal magazijn; 17° de personeelsleden van de algemene directie operationele
ondersteuning van de federale politie - directie van de operationele politionele samenwerking; 18°
de artsen en veeartsen van de medische dienst; 19° de preventieadviseurs van de directie van
de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk; 20° de personeelsleden van een
korps van de lokale politie die door de korpschef aangewezen worden, als personen die een ambt zoals
bedoeld in 1°, 2°, 8°, 10°, 11°, 13°, 15° en 16°, uitoefenen in een korps van de lokale politie. Art.
XI.2. Voor de toepassing van artikel XI.I.1, 8°, RPPol, kan de tussenkomst bedoeld in artikel XI.V.3
RPPol toegekend worden aan de personeelsleden van het administratief en logistiek kader waarvan het overlijden
voortvloeit uit een arbeidsongeval zoals bedoeld in 1° van datzelfde artikel, terwijl het deel uitmaakt
van een operationeel dispositief of in directe ondersteuning ervan wordt ingeschakeld. HOOFDSTUK
II. - Nadere regels betreffende de toelagen Art. XI.3. In toepassing van artikel XI.III.6, §
1, derde lid, RPPol geven geen recht op de toelage bedoeld in hetzelfde artikel : 1° alle activiteiten
die zijn ingeschreven in het opleidingsprogramma van een personeelslid met de hoedanigheid van aspirant; 2°
de prestaties uitgevoerd ten voordele van een ministerieel departement of een nationaal, supranationaal
of buitenlands organisme die niet rechtstreeks voortvloeien uit de opdracht, de detachering of de terbeschikkingstelling,
of, indien zij er rechtstreeks uit voortvloeien, deze die in uitvoering van dit besluit zijn uitgesloten; 3°
de zorgen bedoeld in artikel VI.1, 4°; 4° alle activiteiten van een verdediger van een personeelslid
in het raam van een tucht- of evaluatieprocedure; 5° de activiteiten van een personeelslid die
zijn verbonden met de voorbereiding van zijn verdediging of van het onderhoud in het raam van een tucht-
of evaluatieprocedure met inbegrip van het opstellen van een verweerschrift; 6° de verplaatsingsduur
om zich te begeven naar of terug te keren van het buitenland wanneer dit traject wordt afgelegd met het
openbaar vervoer of als passagier van een privévoertuig of een voertuig van een politiekorps en de dienstverplaatsing
tot voorwerp heeft : a) de deelname aan een opleiding, seminarie of andere vorm van congres; b)
de deelname aan activiteiten van vertegenwoordiging of public relations, wanneer deze rechtstreeks volgen
uit de uitoefening van de betrekking of het ambt; 7° in het raam van verminderde prestaties
wegens ziekte, de duur van de tijd aangerekend als fictieve prestatie; 8° de activiteiten bedoeld
in de artikelen VI.8 en VI.11. Art. XI.4. Onder de in artikel XI.III.12, eerste lid, 2°, RPPol,
bedoelde personeelsleden moeten worden verstaan : 1° met uitzondering van diegenen die behoren
tot de technische ploegen, de personeelsleden die titularis zijn van het brevet tot toelating tot tewerkstelling
in de provinciale verkeerseenheden van de federale politie, en die in die eenheden een betrekking als
rijdend personeelslid bekleden; 2° de personeelsleden van de federale politie die titularis
zijn van het brevet tot toelating tot tewerkstelling in de provinciale verkeerseenheden van de federale
politie, en die de betrekking van estafette bekleden bij de kwartierdienst van de dienstencentra - centrum
Brussel, van de algemene directie materiële middelen van de federale politie; 3° de personeelsleden
van de federale politie die titularis zijn van het brevet tot toelating tot tewerkstelling in de provinciale
verkeerseenheden van de federale politie, en die een betrekking van motorrijder bekleden bij de veiligheidsdienst
bij het koninklijk paleis; 4° met uitzondering van diegenen die behoren tot de radarploegen,
de personeelsleden van de lokale of van de gemeentepolitie die titularis zijn van het brevet tot toelating
tot tewerkstelling in de provinciale verkeerseenheden van de federale politie, en die een betrekking
bekleden in een dienst belast met de specifieke opdrachten van verkeerspolitie in de zone; en
die voor het uitvoeren van de dienst bedoeld in artikel XI.III.12, 2°, RPPol, gebruik maken van snelle
of halfsnelle dienstvoertuigen of dienstmotorfietsen. Snelle voertuigen zijn de voertuigen met
een topsnelheid gelijk aan of hoger dan 220 kilometer per uur. Halfsnelle voertuigen zijn de
voertuigen met een topsnelheid gelijk aan of hoger dan 180 kilometer per uur en minder dan 220 kilometer
per uur. Dienstmotorfietsen zijn motorfietsen met een cilinderinhoud van minstens 400 cc die
een topsnelheid gelijk aan of hoger dan 160 kilometer per uur bereiken. Art. XI.5. Voor de toepassing
van artikel XI.III.12, eerste lid, 5°, RPPol genieten : 1° het bedrag voorzien voor de "leden
belast met de interventies" en gevestigd in Brussel : de directeur en de leden van de directie van de
speciale eenheden van de federale politie gevestigd in Brussel, die behoren tot hetzij : a)
de dienst van de operaties, met uitzondering van het personeel van het secretariaat; b) de
dienst van het personeel - cel opleiding; c) de interventie-, observatie- of technische diensten,
met uitzondering van het personeel van de secretariaten en magazijnen; d) het Undercoverteam,
met uitzondering van het personeel van het secretariaat; e) de dienst Disaster Victim Identification;
alsmede de wapenmakers-vuurwerkmakers die aan de permanentierol "explosieven" deelnemen; 2°
het bedrag voorzien voor de "leden belast met interventie" maar die niet zijn gevestigd in Brussel :
de personeelsleden die, met uitzondering van het personeel van de secretariaten en van de magazijnen,
behoren tot het commando, de observatie-, arrestatie- en technische secties van de pelotons bescherming,
observatie, steun en arrestatie van de directie van de speciale eenheden van de federale politie; 3°
het bedrag voorzien voor de "andere leden", wanneer ze gevestigd zijn in Brussel : de leden van de directie
van de speciale eenheden van de federale politie gevestigd in Brussel, die niet bedoeld zijn in 1°; 4°
het bedrag voorzien voor de "andere leden", wanneer ze niet gevestigd zijn in Brussel : de leden van
de pelotons bescherming, observatie, steun en arrestatie van de directie van de speciale eenheden van
de federale politie die niet bedoeld zijn in 2°. Art. XI.6. Voor de toepassing van artikel XI.III.12,
eerste lid, 6°, RPPol genieten de functietoelage "nabijheidspolitie" de personeelsleden van het basiskader
die behoren tot een korps van de lokale politie en die, voor het belangrijkste deel van hun activiteiten,
een ambt uitoefenen van ofwel politioneel onthaal, eerste interventie of van wijk- of sectorpolitieagent,
en door de korpschef voor een dergelijk ambt worden aangewezen. Vallen niet onder de toepassing van deze
bepaling : de personeelsleden die administratieve, logistieke of secretariaatsfuncties vervullen of behoren
tot de opsporings- of onderzoeksdiensten of die al recht hebben op een andere functietoelage. Genieten
dezelfde toelage, de personeelsleden van het basiskader die : 1° behoren tot het bureau politiezorg
of tot het team immigratie van het bureau "grenscontrole" van de sectie nationale luchthaven BRUSSEL
voor zover ze geen administratieve of secretariaatsbetrekking waarnemen of een betrekking in een onderzoekseenheid
bekleden; 2° behoren tot de luchtvaartpolitie en ingezet worden in de regionale luchthavens
voor zover ze geen administratieve of secretariaatsbetrekking waarnemen of een betrekking in een onderzoekseenheid
bekleden; 3° behoren tot de metrobrigade, voor zover ze geen administratieve- of secretariaatsbetrekking
waarnemen of een betrekking in een onderzoekseenheid bekleden. Art. XI.7. Voor de toepassing
van de artikelen XI.III.22, § 1, tweede lid, en XI.III.22, § 2, tweede lid, RPPol, wordt
een halve toelage toegekend aan het personeelslid dat in een ander land verblijft dan die vervat in bijlage
14, voor de andere dagen dan die waarop de pre-inschepingsinspectie of de escorteringsopdracht uitgevoerd
wordt en gedurende dewelke het in een hotel verblijft dat al dan niet gelegen is op het domein van de
lokale luchthaven, en dat door de overheid niet veilig wordt geacht. Dit geldt ook voor de dagen waarop
het personeelslid, ondanks het feit dat het verblijft in een veilig geachte plaats gelegen buiten het
luchthavendomein, verplichte verplaatsingen tussen de luchthaven en die plaats moet uitvoeren. Een
land vermeld op de lijst van de bijlage 14 wordt van die lijst verwijderd voor de periodes voor dewelke
de minister van Buitenlandse Zaken het verblijf van de Belgische onderdanen op dat grondgebied afraadt. Art.
XI.8. De korpsen, eenheden, diensten of betrekkingen bedoeld in artikel XI.III.31, § 2, RPPol,
zijn : 1° diegene die voorkomen in bijlage 15; 2° diegene die als dusdanig vermeld
zijn in de organieke tabellen van de algemene directies van de federale politie; 3° voor wat
de tweetaligheid Nederlands-Frans betreft : het personeel van de politieposten en -diensten die zijn
ingeplant op het grondgebied van de gemeenten bedoeld in artikel 8, eerste lid, 3°, 4°, 6°, 8° en 10°,
van het koninklijk besluit van 18 juli 1966 houdende coördinatie van de wetten op het gebruik van de
talen in bestuurszaken, evenals, in voorkomend geval, het personeel van de andere politieposten en -diensten
van de zone die de functie van centralist in een communicatiecentrum waarneemt of die ertoe kan worden
geroepen om regelmatig tussen te komen op het grondgebied van één van die gemeenten; 4° voor
wat de tweetaligheid Frans-Nederlands betreft : het personeel van de politieposten en -diensten die zijn
ingeplant op het grondgebied van de gemeenten bedoeld in artikel 8, 5°, 7° en 9°, van het in 3° bedoelde
besluit, evenals, in voorkomend geval, het personeel van de andere politieposten en -diensten van de
zone die de functie van centralist in een communicatiecentrum waarneemt of die ertoe kan worden geroepen
om regelmatig tussen te komen op het grondgebied van één van die gemeenten; 5° voor wat de tweetaligheid
Nederlands-Frans betreft : de betrekkingen van de zone die de burgemeester of het politiecollege aanwijst,
voor de zones waarin de gemeenten begrepen zijn bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het in 3° bedoelde
besluit; 6° voor wat de tweetaligheid Duits-Frans betreft : het personeel van de politieposten
en -diensten die zijn ingeplant op het grondgebied van de gemeenten van het Duitse taalgebied bedoeld
in artikel 5 van het in 3° bedoelde besluit; 7° voor wat de tweetaligheid Frans-Duits betreft
: de betrekkingen die de burgemeester of het politiecollege aanwijst, voor de politiezones waarin de
gemeenten begrepen zijn bedoeld in artikel 8, 2°, van het in 3° bedoelde besluit; 8° voor wat
de tweetaligheid Nederlands-Frans en Frans-Nederlands betreft : het personeel van de politieposten en
-diensten die zijn ingeplant op het grondgebied van de gemeenten bedoeld in artikel 6, eerste lid, van
het in 3° bedoelde besluit. Art. XI.9. Voor de toepassing van artikel XI.III.32, § 1,
eerste lid, RPPol, zijn de korpsen, eenheden, diensten of betrekkingen waar één of meerdere van de talen
bedoeld in artikel XI.10 erkend zijn als nuttig voor de federale politie, diegene die voorkomen in de
bijlage 16. Art. XI.10. De talen die beschouwd worden als diegene die een werkelijke waarde
kunnen hebben bedoeld in artikel XI.III.32, § 1, tweede lid, RPPol, zijn het Engels, het Italiaans,
het Spaans, het Arabisch, het Turks, het Chinees (Mandarijn of Kantonees), het Pools, het Tsjechisch,
het Slovaaks, het Hongaars, het Servo-Kroatisch, het Albanees, het Servisch, het Bulgaars, het Roemeens,
het Russisch, het Kroatisch en de doventaal. Art. XI.11. Voor de toepassing van artikel XI.III.44,
§ 2, RPPol, is de overheid die gemachtigd is om het bedrag van de voeding vast te stellen, bedoeld
in artikel 4, eerste lid, van het koninklijk besluit van 12 januari 2000 houdende regeling van het zeegeld
van het varend personeel van het Bestuur van de Maritieme Zaken en van de Scheepvaart, de directeur-generaal
van de algemene directie personeel van de federale politie. HOOFDSTUK III. - Nadere regels betreffende
de vergoedingen Art. XI.12. Voor de toepassing op de personeelsleden van de federale politie
van het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik
van de fiets aan de personeelsleden van sommige federale overheidsdiensten, moet worden verstaan onder
: 1° « personeelsdienst of daartoe aangewezen ambtenaar » : het personeelslid dat de leiding
heeft van een dienst of van een gelijkgesteld echelon binnen een directie van de federale politie; 2°
« overheid belast met de administratie of daartoe gemandateerd ambtenaar » : het personeelslid dat de
leiding heeft van een directie van de federale politie of van een gelijkgesteld echelon; 3°
« ambtenaar gemachtigd door de minister voor de behandeling van bezwaren » : de directeur-generaal van
de algemene directie personeel van de federale politie. Art. XI.13. Genieten het bedrag van
de vergoeding voor werkelijke onderzoekskosten bedoeld in artikel XI.IV.3 RPPol : 1° de personeelsleden
van de gedeconcentreerde gerechtelijke diensten of van onderzoekscellen, voor zover ze noch een administratieve
of secretariaatsbetrekking zoals bedoeld in artikel 29 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse
bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, noch een beheersbetrekking
waarnemen. Worden gelijkgesteld met beheersbetrekkingen, de door de misdrijfanalisten beklede betrekkingen; 2°
de personeelsleden van de dienst gerechtelijke politie in het militair milieu, voor zover ze noch een
administratieve of secretariaatsbetrekking zoals bedoeld in 1°, noch een beheersbetrekking waarnemen.
Worden gelijkgesteld met beheersbetrekkingen, de door de misdrijfanalisten beklede betrekkingen; 3°
de personeelsleden van de directie van de speciale eenheden bedoeld in artikel XI.5, 1° en 2°, met uitzondering
van de directeur van deze directie alsook van de personeelsleden die een beheersbetrekking waarnemen; 4°
de personeelsleden van de directie van de bestrijding van de economische en de financiële criminaliteit
- centraal bureau voor de bestrijding van de corruptie en de centrale dienst ter bestrijding van de georganiseerde
economische en financiële criminaliteit van de federale politie, voor zover ze noch een administratieve
of secretariaatsbetrekking, zoals bedoeld in 1°, noch een beheersbetrekking waarnemen. Worden gelijkgesteld
met beheersbetrekkingen, de door de misdrijfanalisten beklede betrekkingen; 5° de personeelsleden
van de opsporings- of onderzoeksdiensten van de lokale politie, voor zover ze noch een administratieve
of secretariaatsbetrekking, zoals bedoeld in 1°, noch een beheersbetrekking waarnemen. Worden gelijkgesteld
met beheersbetrekkingen, de door de misdrijfanalisten beklede betrekkingen; 6° de personeelsleden
die behoren tot de onderzoekseenheden die binnen de directie van de politie van de verbindingswegen van
de federale politie opgericht worden, voor zover ze noch een administratieve of secretariaatsbetrekking,
zoals bedoeld in 1°, noch een beheersbetrekking waarnemen. Worden gelijkgesteld met beheersbetrekkingen,
de door de misdrijfanalisten beklede betrekkingen. Art. XI.14. De personeelsleden bedoeld in
artikel XI.IV.5, § 1, 3°, RPPol, zijn : 1° de personeelsleden van de algemene directie
van de gerechtelijke politie van de federale politie die de maandelijkse forfaitaire vergoeding voor
werkelijke onderzoekskosten niet genieten; 2° de personeelsleden van de arrondissementele informatiekruispunten
die de maandelijkse forfaitaire vergoeding voor werkelijke onderzoekskosten niet genieten. Art.
XI.15. Voor de toepassing van artikel XI.IV.13, 4°, zevende lid, RPPol, worden eveneens gelijkgesteld
met een dienstverplaatsing, de eventuele verschijningen van personeelsleden die voortvloeien uit de oproepingen
door : 1° de selectie- en evaluatiecommissies bedoeld in de delen VI en VII, RPPol; 2°
de raad van beroep bedoeld in deel VII, titel I, hoofdstuk III, afdeling 3, RPPol; 3° de medische
geschillencommissie bedoeld in artikel X.II.10 RPPol; 4° de diensten van de directie van de
interne relaties van de federale politie, van de directie van de interne dienst voor preventie en bescherming
op het werk. Het verzoek om en het bekomen van een onderhoud met één van de diensten bedoeld
in 4°, maakt geen oproeping uit. Wordt eveneens gelijkgesteld met een dienstverplaatsing, het
deelnemen van een personeelslid aan selectieproeven voorafgaand aan de aanwijzing voor een betrekking
of aan de toelating tot een opleidingscyclus met het oog op een bevordering in een hogere graad, kader
of niveau of het feit te zijn opgeroepen in het raam van een onderzoek voorafgaand aan een tuchtprocedure. Art.
XI.16. Voor de toepassing van artikel XI.IV.13, 12°, eerste en tweede lid, RPPol, moet onder gebouwencomplex
worden verstaan : een geheel van gebouwen en aanhorigheden die zich bevinden binnen een cirkel met een
straal van 750 meter en/of als dusdanig zijn aangeduid. Voor de lokale politiekorpsen, moet het complex
behoren tot dezelfde zone. Voor de federale politie stelt de minister, op voorstel van de directeur-generaal
van de algemene directie personeel, de lijst vast van de gebouwen die beschouwd worden als een gebouwencomplex
dat één enkele en dezelfde gewone plaats van het werk uitmaakt. Art. XI.17. Voor de toepassing
van artikel XI.IV.20, tweede lid, RPPol, wordt een maaltijd geacht te zijn genomen in een mess, huishouding
of restaurant van de federale politie, van de strijdkrachten, van de federale, gemeenschaps- of gewestministeries
of parastatalen, van een gemeente of van ieder ander organisme of onderneming waarmee een overeenkomst
is gesloten, wanneer aan het personeelslid, rekening houdend met de nadere uitvoeringsregels van een
bevel, een onverwachte operatie of een dienstverplaatsing, door de overheid de richtlijn werd gegeven
daar zijn maaltijd(en) te gebruiken of wanneer gedurende de periode bedoeld in artikel XI.18 en bij de
uitvoering van een bevel, een onverwachte operatie of een dienstverplaatsing uitgevoerd in België in
een gebouw of gebouwencomplex bedoeld in artikel XI.16 waar zich een dergelijke mess, huishouding, restaurant
of enige eetgelegenheid bevindt, geen enkele van de nadere uitvoeringsregels van het bevel, de onverwachte
operatie of de dienstverplaatsing of geen enkele van de tijds- of plaatsvoorwaarden dit in de weg stonden. Het
betreft ter zake een feitenkwestie die wordt beoordeeld door de overheid die het bevel, de onverwachte
operatie of de dienstverplaatsing oplegt. Art. XI.18. De periodes bedoeld in artikel XI.IV.22
RPPol, zijn deze begrepen tussen : 1° 06.00 uur en 08.00 uur voor het ontbijt; 2° 12.00
uur en 14.00 uur voor het middagmaal; 3° 18.00 uur en 20.00 uur voor het avondmaal; 4°
00.00 uur en 02.00 uur voor de nachtmaaltijd, voor zover, in dit laatste geval, het personeelslid was
bevolen met de werkelijke uitvoering van een prestatie die deze periode overlapt. Art. XI.19.
De verplichting om buiten de woonplaats te logeren bedoeld in artikel XI.IV.25, § 1, eerste lid,
RPPol, wordt geacht te bestaan telkens wanneer het personeelslid een dienstverplaatsing uitvoert, deelneemt
aan een onverwachte operatie of wordt geconsigneerd, tijdens de volledige periode tussen 00.00 uur en
05.00 uur. Art. XI.20. De minimale afstand van het traject bedoeld in artikel XI.IV.25, §
1, tweede lid, RPPol, is vastgelegd op zestig kilometer. De afstand bedoeld in het eerste lid
wordt tot vijftien kilometer herleid indien het personeelslid gebruik heeft gemaakt van een fiets om
zijn dienstreis of zijn terugroeping te maken of om aan de onverwachte operatie deel te nemen. Art.
XI.21. Voor de toepassing van artikel XI.IV.26 RPPol, op de personeelsleden van de federale politie,
is de overheid die is gemachtigd om de vergoeding van de maaltijden in de omstandigheden bedoeld in hetzelfde
artikel toe te staan, de onmiddellijk hogere hiërarchische overheid dan deze die een dienstreis heeft
bevolen. Art. XI.22. Voor de toepassing van artikel XI.IV.27 RPPol kunnen volgende personen
een terugbetaling toestaan van de maaltijd en/of logementskosten die de bedragen bedoeld in tabel 1 en/of
3 van bijlage 9 RPPol overschrijden : 1° de directeurs van de algemene directie gerechtelijke
politie van de federale politie en de directeur van de speciale eenheden van de federale politie, wanneer
de bijzondere omstandigheden van de uitvoering van een opdracht met een operationeel karakter, de overschrijding
van meer dan 33 % van de in tabel 1 bedoelde bedragen of de overschrijding van de in tabel 3 bedoelde
bedragen vereisen; 2° de commandant van de veiligheidsdienst bij het koninklijk paleis, wanneer
de effectieve uitoefening van de beschermingsopdrachten van de leden van de koninklijke familie of andere
personaliteiten de in 1° bedoelde overschrijdingen noodzakelijk maakt; 3° de commandant van
de dienst SHAPE, wanneer de werkelijke uitvoering van de beschermingsopdrachten van SACEUR de in 1° bedoelde
overschrijdingen noodzakelijk maakt; 4° de directeur van de algemene reserve van de federale
politie wanneer de werkelijke uitvoering van de beschermingsopdrachten van personen de in 1° bedoelde
overschrijdingen noodzakelijk maakt; 5° de inspecteur-generaal van de federale politie en van
de lokale politie, elke directeur-generaal van de federale politie, of de burgemeester, het politiecollege
of de overheid aangewezen door één van deze twee instanties, voor de korpsen van de lokale politie, wanneer
de opdracht van een personeelslid, een aspect van public relations inhoudt en de in 1° bedoelde overschrijdingen
noodzakelijk maakt; 6° indien één van de overheden bedoeld in 1° tot 5° zelf is betrokken, wordt
de toelating tot terugbetaling door de onmiddellijk hogere hiërarchische overheid gegeven. Voor de directeurs-generaal
is deze overheid de commissaris-generaal. Indien de commissaris-generaal of de inspecteur-generaal
betrokken zijn, wordt de toelating gegeven door het lid van zijn kabinet dat de minister aanwijst. Art.
XI.23. In afwijking van de voorwaarde van de vijf uren bedoeld in artikel XI.IV.28 RPPol, kan het personeelslid
dat is ingeschakeld in of teruggeroepen voor een onverwachte operatie, op beslissing van de overheid,
in uitvoering van artikel XI.IV.33, § 1, eerste lid, RPPol, een lichte maaltijd genieten, onmiddellijk
ten laste genomen door de Staat van zodra om 07.00, 13.00, 19.00 of 01.00 uur blijkt dat de ontplooiing
reeds minstens een uur duurt en naar alle waarschijnlijkheid langer zal duren dan 08.00, 14.00, 20.00
of 02.00 uur. Art. XI.24. Voor de toepassing van artikel XI.IV.35, § 2, tweede lid, RPPol
op de personeelsleden van de federale politie, is de overheid die gemachtigd is om de periode gedurende
dewelke de vergoedingsregeling van de voedingskosten ingevolge een overbrenging van de gewone plaats
van het werk te verlengen, de directeur-generaal van de algemene directie personeel. Art. XI.25.
Voor de personeelsleden van de federale politie en van de algemene inspectie van de federale politie
en van de lokale politie, is de overheid bedoeld in artikel XI.IV.37 RPPol gemachtigd om te beslissen
in de verschillende domeinen bedoeld in datzelfde artikel : 1° voor de onkosten bedoeld in artikel
XI.IV.46 RPPol : de officier of het personeelslid van niveau A, die de directeur van de directie van
de operationele politiesamenwerking binnen zijn directie aanwijst, indien een personeelslid in vaste
dienst daarbij betrokken is; de officier van zijn algemene directie die de directeur-generaal van de
algemene directie gerechtelijke politie aanwijst, indien een personeelslid van zijn algemene directie
daarbij betrokken is; de officier belast met het beheer van het personeel bij de sectie nationale luchthaven
BRUSSEL, indien een personeelslid van die sectie daarbij betrokken is; de inspecteur-generaal indien
een personeelslid van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie daarbij
betrokken is; de directeur van het beleid, het beheer en de ontwikkeling van de algemene directie personeel,
in alle andere gevallen; 2° voor de onkosten bedoeld in de artikelen XI.IV.57 en XI.IV.63, §
1, RPPol : de officier of het personeelslid van niveau A, die de directeur van de directie van de operationele
politiesamenwerking binnen zijn directie aanwijst. Indien één van de overheden bedoeld in 1°
en 2° zelf daarbij betrokken is, is artikel XI.22, 6°, mutatis mutandis van toepassing. Art.
XI.26. Het percentage van de forfaitaire dagvergoeding, bedoeld in artikel XI.IV.39, § 3, eerste
lid, RPPol, wordt vastgesteld op twintig. Art. XI.27. De nadere regels bedoeld in artikel XI.IV.42
RPPol, zijn de volgende : 1° een forfaitaire vergoeding voor een volle dag wordt toegekend voor
elke dag afwezigheid. Indien in de overnachtingskosten het ontbijt is begrepen, wordt de dagvergoeding
met 10 % verminderd. Onder een dag afwezigheid moet worden verstaan een dag gelegen tussen twee
nachten dewelke in tijdelijke opdracht worden doorgebracht; 2° voor de dagen van vertrek en
terugkeer wordt een halve dagvergoeding toegekend, behalve voor de dag van vertrek wanneer de tijdelijke
opdracht begint om of na 20.00 uur en voor de dag van terugkeer wanneer deze zich vóór of ten laatste
om 06.00 uur `s morgens voordoet. Indien de kosten het bedrag bedoeld in het eerste lid overschrijden
of indien kleine uitgaven moesten worden gedaan tijdens de uitsluitingsperiodes bedoeld in ditzelfde
lid, worden deze terugbetaald op voorlegging van de betalingsbewijzen en volgens de formule bedoeld in
3°, tweede lid; 3° onder voorbehoud van de bepalingen in artikel XI.IV.13, 4°, vierde lid, RPPol
voor de dienstreizen met vertrek en terugkeer binnen hetzelfde etmaal, wordt een volledige forfaitaire
dagvergoeding toegekend indien de afwezigheid minstens tien uren bedraagt. Indien de afwezigheid
minder dan tien uren bedraagt en onder hetzelfde voorbehoud dan dat uitgebracht in het eerste lid, geschiedt
de terugbetaling op basis van de reële kosten op voorlegging van de bewijsstukken met een maximum van
: a) ontbijt : 10 % van de forfaitaire dagvergoeding; b) middagmaal : 30 % van de
forfaitaire dagvergoeding; c) avondmaal : 40 % van de forfaitaire dagvergoeding; d)
kleine uitgaven : 20 % van de forfaitaire dagvergoeding; 4° in afwijking van 2° en onder voorbehoud
van de bepalingen in artikel XI.IV.13, 4°, vierde lid, RPPol, indien de voorlopige opdracht uitgevoerd
wordt op twee opeenvolgende kalenderdagen, en indien : a) de afwezigheid minder dan tien uren
bedraagt of begrepen is tussen 20.00 uur en 06.00 uur, gebeurt de terugbetaling op basis van de opgelopen
reële kosten op voorlegging van betalingsbewijzen en volgens de formule bedoeld in 3°, tweede lid. Indien
prestaties worden uitgevoerd tussen 00.00 uur en 02.00 uur en geen enkele nachtmaaltijd wordt genuttigd
is de terugbetaling beperkt tot het bedrag voorzien voor een nachtmaaltijd in tabel 1 van bijlage 9 RPPol; b)
de afwezigheid minstens tien uren bedraagt waarbij minder dan acht uren buiten de periode tussen 20.00
uur en 06.00 uur vallen, gebeurt de terugbetaling volgens a); c) de afwezigheid minstens tien
uren bedraagt waarbij meer dan acht uren buiten de periode tussen 20.00 uur en 06.00 uur vallen, wordt
een forfaitaire vergoeding die een afwezigheidsdag dekt, toegekend. Indien de duur van de afwezigheid
zo is dat men blootgesteld is aan kosten voor meer dan één ontbijt, één middagmaal of één avondmaal,
wordt het dagelijks bedrag van de vergoeding, per betrokken maaltijd, verhoogt volgens de formule bedoeld
in 3°, tweede lid. Indien de prestaties uitgevoerd worden tussen 00.00 uur en 02.00 uur wordt
het bedrag van de dagelijkse vergoeding verhoogd met het bedrag voorzien voor een nachtmaaltijd in tabel
1 in bijlage 9 RPPol. Voor de toepassing van 2°, tweede lid, 3°, tweede lid en 4°, wordt de
terugbetaling van iedere maaltijd enkel toegestaan voor zover het personeelslid een tijdelijke opdracht
uitvoerde gedurende de overeenstemmende periode bedoeld in artikel XI.18. Art. XI.28. De gevallen
bedoeld in de artikelen XI.IV.44, § 1, tweede lid en XI.IV.47, § 4, 2°, RPPol, waarbij
de echtgenoot of de persoon waarmee het personeelslid samenleeft, is toegestaan om het personeelslid
te vergezellen bij een tijdelijke opdracht op kosten van, naar gelang van het geval, de Staat, een gemeente
of een meergemeentezone zijn : 1° een verkenningsreis die wordt uitgevoerd voorafgaand aan de
aanvang van een vaste dienst. Deze reis moet plaatsvinden binnen een termijn van drie maanden voorafgaand
aan de inplaatsstelling. De storting kan niet meer bedragen dan : a) de vergoeding voor de
logementskosten; b) de aanvullingen van de forfaitaire dagvergoeding, voor vijf nachten
ter plaatse; 2° in het raam van een vaste dienst en wanneer het personeelslid tevens is geaccrediteerd
om zijn opdracht uit te voeren in de landen die grenzen aan dat waar het met dienst is, een uitnodiging
uitgaande van de overheden van die landen voor een zuiver protocolair bezoek. De toestemming
is maar één keer per jaar geldig per land van accreditatie. De uitnodiging moet uitdrukkelijk zijn gericht
aan het personeelslid evenals aan zijn echtgenote of partner. De storting : a) van vergoedingen
die de logementskosten dekken; b) van de aanvullingen van de forfaitaire dagvergoeding, mag
niet meer bedragen dan drie nachten ter plaatse. Art. XI.29. Voor de personeelsleden van de
federale politie en van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie, is de
overheid bedoeld in artikel XI.IV.45, 1°, RPPol, de officier of het personeelslid van niveau A, die de
directeur van de directie van de operationele politiesamenwerking binnen zijn directie aanwijst, indien
een personeelslid in vaste dienst daarbij betrokken is; de officier van zijn algemene directie die de
directeur-generaal van de algemene directie gerechtelijke politie aanwijst, indien een personeelslid
van zijn algemene directie daarbij betrokken is; de inspecteur-generaal indien een personeelslid van
de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie daarbij betrokken is; de directeur
van het beleid, het beheer en de ontwikkeling van de algemene directie personeel, in de andere gevallen. Indien
één van de overheden bedoeld in 1° zelf daarbij betrokken is, is artikel XI.22, 6°, mutatis mutandis
van toepassing. Art. XI.30. Het percentage bedoeld in artikel XI.IV.46 RPPol, is vastgesteld
op vijftig. Voor de personeelsleden van de federale politie en van de algemene inspectie van de federale
politie en van de lokale politie, is de overheid bedoeld in datzelfde artikel, gemachtigd om een bijkomende
terugbetaling toe te staan, de officier of het personeelslid van niveau A, die de directeur van de directie
van de operationele politiesamenwerking binnen zijn directie aanwijst, indien een personeelslid in vaste
dienst daarbij betrokken is; de officier van zijn algemene directie die de directeur-generaal van de
algemene directie gerechtelijke politie aanwijst, indien een personeelslid van zijn algemene directie
daarbij betrokken is; de inspecteur-generaal indien een personeelslid van de algemene inspectie van de
federale politie en van de lokale politie daarbij betrokken is; de directeur van het beleid, het beheer
en de ontwikkeling van de algemene directie personeel, in de andere gevallen. Indien één van
de overheden bedoeld in 1° zelf daarbij betrokken is, is artikel XI.22, 6°, mutatis mutandis van toepassing. Art.
XI.31. In de zin van artikel XI.IV.47, § 3, RPPol, moet onder logementskosten worden verstaan,
de logementskosten in de strikte zin, met name de kost van de overnachting, inclusief taksen maar met
uitzondering van het ontbijt, de strijkdienst en andere bijkomende kosten voor hoteldiensten. Enkel
de kosten voor een éénpersoonskamer kunnen in rekening worden gebracht. De kosten voor een tweepersoonskamer
kunnen echter in rekening worden genomen wanneer : 1° het tarief voor een tweepersoonskamer
dit voor een éénpersoonskamer niet overschrijdt; 2° een tweepersoonskamer moest worden genomen
gelet op de onbeschikbaarheid van een éénpersoonskamer; 3° de echtgenoot of de persoon met wie
het personeelslid samenwoont werd toegestaan het personeelslid bij de tijdelijke opdracht te vergezellen. Art.
XI.32. De afstand bedoeld in artikel XI.IV.48 RPPol is vastgesteld op zestig kilometer. Art.
XI.33. De ambten bedoeld in artikel XI.IV.51 RPPol waarmee zijn gelijkgesteld de ambten die de personeelsleden
in het buitenland uitoefenen, zijn : 1° voor de personeelsleden die de officiële titularis zijn
van en een ambt van liaisonofficier uitoefenen in een andere post dan bij EUROPOL : het ambt van diplomatiek
medewerker die geen minister-raadgever is maar die de eerste medewerker is van het posthoofd in een post
met meerdere diplomatieke medewerkers; 2° voor de personeelsleden niet bedoeld in 1° en benoemd
in een graad van officier : het ambt van kanselarijmedewerker van niveau 1 op post in het buitenland
andere dan diegene die alleen op post is in het buitenland, of dan diegene die enige medewerker is van
een posthoofd in een post in het buitenland of dan diegene die het ambt uitoefent van hoofdkanselier
in een post in het buitenland die niet over diplomatieke medewerkers beschikt of dan diegene die het
ambt uitoefent van hoofdkanselier in een post in het buitenland; 3° voor de personeelsleden
niet bedoeld in 1° en die niet benoemd zijn in een graad van officier : het ambt van kanselarijmedewerker
van niveau 2 op post in het buitenland andere dan diegene die alleen op post is in het buitenland, of
dan diegene die enige medewerker is van een posthoofd in een post in het buitenland of van diegene die
het ambt uitoefent van hoofdkanselier in een post in het buitenland die niet over diplomatieke medewerkers
beschikt of dan diegene die het ambt uitoefent van hoofdkanselier in een post in het buitenland. Art.
XI.34. Voor de personeelsleden van de federale politie, is de overheid bedoeld in artikel XI.IV.52, eerste
lid, RPPol, de directeur-generaal van de algemene directie personeel. De controle op het gebruik
van de toeslag bedoeld in hetzelfde artikel wordt uitgevoerd door het personeelslid bedoeld in artikel
XI.25, 2°. Art. XI.35. De nadere regels voor het verminderen van de postvergoeding bedoeld in
artikel XI.IV.56, eerste lid, RPPol, zijn vastgesteld als volgt : 1° de vergoeding, gesplitst
per dag, wordt met een vierde verminderd tijdens het verlof buiten de plaats van de zetel van de post.
Zij is evenwel volledig verschuldigd tijdens de werkdagen van het vakantieverlof die het personeelslid
geniet tijdens een kalenderjaar. De tweeëndertig dagen vakantieverlof worden eventueel verhoogd met de
feestdagen die het voorwerp uitmaken van een compensatiemaatregel; 2° de vergoeding, gesplitst
per dag, wordt verminderd tijdens de periodes van verlof om gezondheidsredenen dat buiten de zetel van
de post wordt doorgebracht : - met 1/3 gedurende de eerste 30 dagen afwezigheid; -
met de helft vanaf de 31ste dag tot de 90ste dag afwezigheid; - met 3/4 vanaf de 91ste dag afwezigheid. Art.
XI.36. Voor de toepassing van artikel XI.IV.57, tweede lid, RPPol, kunnen de uitgaven slechts in overweging
worden genomen op voorwaarde dat zij betrekking hebben op onderhoudsuitgaven die geacht worden als verloren
en niet recupereerbaar te zijn gemaakt, ter verfrissing van het binnenverfwerk, het parket en de plankenvloer,
de herbepleistering, de vernieuwing van het behangpapier, het reinigen of de vernieuwing van gordijnen
en overgordijnen, de kosten voor de aansluitingen aan de publieke nutsvoorzieningen en de aanpassing
van de elektrische toestellen voor huishoudelijk gebruik. Art. XI.37. Voor de toepassing van
de artikelen XI.IV.62 en XI.IV.63 RPPol worden beschouwd als schoolkosten die in aanmerking kunnen komen
: 1° wanneer het kind het personeelslid met permanente dienst vergezelt : a) op voorlegging
van de volgende bewijsstukken : gedetailleerde facturen en bewijsstukken van betaling, aankoopborderellen
van deviezen, een formeel document van de bezochte instelling met opgave van de tarieven toegepast voor
het betreffende schooljaar, de inschrijvingsgelden voor de cursussen en examens, evenals iedere bijdrage
in een bouw- of ontwikkelingsfonds of andere instellingen of stichtingen waarvan het verplichtend en
niet-recupereerbaar karakter is vastgesteld; b) op voorlegging van voldane facturen, aankoopborderellen
van deviezen, de kosten voor noodzakelijke inhaalschoollessen. Worden beschouwd als noodzakelijke
inhaalschoollessen : - de aanvullende lessen gegeven door een persoon met de vereiste kwalificaties,
gedurende het eerste in het buitenland gevolgde schooljaar in de school bezocht door het kind of erbuiten
en die noodzakelijk worden geacht om de integratie in het buitenlands schoolsysteem te vergemakkelijken; -
de aanvullende lessen gegeven door een persoon met de vereiste kwalificaties, in andere dan artistieke
of sportrichtingen die, hoewel deze zijn opgenomen in het Belgische programma van het door het kind gevolgde
niveau en richting, niet voorkomen op het in het buitenland gevolgde programma; 2° wanneer het
kind het personeelslid met permanente dienst niet vergezelt : a) de eventuele schoolkosten
in strikte zin waarvan sprake in 1°; b) de maaltijdkosten onder dezelfde normen en voorwaarden
als de ambtenaren van de carrière van de buitendienst of van de kanselarijcarrière van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken; c) op voorlegging van een huurcontract van een logement dat niet toebehoort
aan het personeelslid evenals bewijzen van betaling, de logementskosten ten belope van de maximale interventie
zoals bepaald door de Minister van Buitenlandse Zaken voor de ambtenaren van de carrière van de buitendienst
of de kanselarijcarrière. Indien het kind zijn studies volgt op internaat en de huisvestingskosten
het voorwerp uitmaken van één globale factuur, zal de tussenkomst evenwel geplafonneerd blijven in dezelfde
mate als voor de maaltijd- en logementskosten die afzonderlijk zijn genomen; d) op voorlegging
van de volgende rechtvaardigingsstukken : originele reisbiljetten, bewijzen van betaling en borderellen
van aankoop van vreemde deviezen, de kosten van één reis per schooljaar, gemaakt door het kind van het
personeelslid of door één van zijn ouders om elkaar wederzijds bezoek te brengen. Het dossier
met de in aanmerking komende schoolkosten wordt ingediend na afloop van het schooljaar. Daarbij zal ook
een attest van schoolbezoek gevoegd worden. Art. XI.38. Voor de toepassing van artikel XI.IV.63,
§ 1, tweede lid, RPPol, kan een aanvullende tussenkomst worden gevraagd wanneer enkel de kosten
bedoeld in artikel XI.37, 1°, het plafond bedoeld in artikel XI.IV.63, § 1, eerste lid, RPPol,
overschrijden. Art. XI.39. Bij toepassing van artikel XI.IV.69 RPPol kunnen de toelating krijgen,
van hun directeur, voor de federale politie; van de overheid die door de burgemeester of het politiecollege
wordt aangewezen voor de lokale politie, hun woonplaats te vervoegen met een voertuig van het voertuigenpark
van de federale overheid, van de gemeente of van de zone : 1° de leden van de directie van de
speciale eenheden van de federale politie; 2° de leden van de dienst hondensteun van de federale
politie; 3° de leden van de diensten van de federale politie waar een thuispermanentie georganiseerd
wordt in het vooruitzicht van een interventie, voor de dagen waarop zij met een dergelijke permanentie
belast zijn; 4° elk ander personeelslid van de federale politie voor de dagen waarop, in het
vooruitzicht van een opdracht die de volgende dag moet uitgevoerd worden, zijn directeur of de gelijkgestelde
overheid hem beveelt met dit vervoermiddel zijn woonplaats te vervoegen, omdat dit in globo voordeliger
is voor de Schatkist, zoals bedoeld in artikel XI.IV.13, 22°, RPPol. Dit is eveneens mogelijk
nadat een opdracht werd uitgevoerd wanneer het personeelslid over geen enkel privé- of openbaar vervoermiddel
beschikt om zijn woonplaats te vervoegen; 5° de personeelsleden van een korps van de lokale
politie die behoren tot een gelijkaardige dienst als deze bedoeld in 1° tot 3° of die in één van de toestanden
bedoeld in 4° verkeren. Art. XI.40. Het maximale gewicht bedoeld in artikel XI.IV.71, §
2, tweede en derde lid, RPPol, is vastgelegd op tien kilogram per familielid van het personeelslid. Art.
XI.41. Voor de toepassing van artikel XI.IV.72 RPPol op de personeelsleden van de federale politie, is
de overheid die gemachtigd is om de trajectkosten te weigeren of te verminderen, de hiërarchische overheid
waarvan het personeelslid onmiddellijk afhangt. Wanneer de dienstverplaatsing is bevolen door een andere
dan de hiërarchische overheid, neemt deze laatste zijn beslissing in overleg met deze andere overheid. Art.
XI.42. Het bedrag van de tussenkomst bedoeld in artikel XI.IV.73 RPPol wordt berekend volgens de volgende
formule : I = % x R x Pr waarin I = verschuldigde tussenkomst; =
percentage van de tussenkomst toepasselijk in functie van het type gemeenschappelijk openbaar vervoer
dat door het personeelslid wordt gebruikt; R = de verhouding tussen, enerzijds, de dagen van
geldigheid van het abonnement of de treinkaart, die zijn verlopen tussen de datum van hun validering
en deze waarop hun stopzetting werd gevraagd en, anderzijds, het totaal aantal dagen waarvoor de kaart
of het abonnement initieel werd gevalideerd; Pr = prijs waarvoor het abonnement of de kaart
initieel werd gevalideerd. Art. XI.43. Voor de toepassing van artikel XI.IV.75 RPPol wordt,
indien de middelen van openbaar vervoer meerdere klassen bevatten, de volgende indeling gebruikt : 1°
om te vertrekken naar of terug te keren van het buitenland (buiten Belgische Strijdkrachten in Duitsland)
: vervoer over het land, eerste klasse voor alle personeelsleden indien gebruik wordt gemaakt van een
gewoon internationaal vervoer, tweede klasse of gelijkgesteld, indien gebruik wordt gemaakt van een hogesnelheidstrein;
vervoer te lucht en over het water, economy class of gelijkgesteld voor alle personeelsleden. De overheid
kan evenwel toestaan dat de dienstverplaatsing plaatsvindt in Business class of gelijkgesteld, indien
de duur van het traject zeven uren overschrijdt of indien de aard van de opdracht of het belang van de
dienst het vereist. Voor wat de voorwaarde van de zeven uren betreft, wordt deze toestemming
van ambtswege verleend aan het personeelslid met permanente dienst of op cursus of stage van lange duur,
wanneer hij tijdelijke opdrachten vervult vertrekkend vanuit het land waar het op post is of één van
de reizen maakt bedoeld in artikel XI.IV.70 RPPol beantwoordend aan deze voorwaarde; 2° in België
evenals om zich te begeven naar of verplaatsingen uit te voeren binnen de Belgische Strijdkrachten in
Duitsland : tweede klasse voor alle personeelsleden. De overheid kan evenwel toestaan dat de dienstverplaatsing
plaatsvindt in eerste klasse indien de aard van de opdracht of het belang van de dienst dit vereist. Art.
XI.44. De periode bedoeld in artikel XI.IV.77, § 1, tweede lid, RPPol, moet minstens gedeeltelijk
de periode beslaan tussen 00.00 en 05.00 uur opdat de vervoerskosten het reserveren van een slaapwagen
kunnen omvatten. Art. XI.45. De terugbetaling bedoeld in artikel XI.IV.82 RPPol wordt uitgevoerd
overeenkomstig bijlage 17. Art. XI.46. De berekening van het bedrag van de kilometervergoedingen
en de eventuele te storten aanvullingen zoals bedoeld in artikel XI.IV.94 RPPol wordt uitgevoerd overeenkomstig
bijlage 18. Art. XI.47. Voor de toepassing van artikel XI.IV.101, § 2, RPPol op de personeelsleden
van de federale politie, is de overheid bevoegd voor het verlengen van de termijn gedurende dewelke het
stelsel van de vergoeding van de trajectkosten bij overplaatsing van de gewone plaats van het werk kan
worden toegepast, de directeur-generaal van de algemene directie personeel. Art. XI.48. De terugbetaling
bedoeld in artikel XI.IV.102 RPPol wordt uitgevoerd overeenkomstig bijlage 19. Art. XI.49. De
terugbetaling bedoeld in artikel XI.IV.103, § 2, RPPol, wordt uitgevoerd overeenkomstig bijlage
20. Art. XI.50. Voor de toepassing van artikel XI.IV.109 RPPol op de personeelsleden van de
federale politie, is de overheid bevoegd voor het verlengen van de termijn gedurende dewelke een verhuizing
moet plaatsvinden om aanleiding te kunnen geven tot vergoeding, de directeur-generaal van de algemene
directie personeel. Art. XI.51 Het maximaal aantal kubieke meters bedoeld in artikel XI.IV.118,
§ 1, tweede lid, RPPol, is vastgesteld op vijfentwintig m3. Art. XI.52.
De kosten die het voorwerp kunnen uitmaken van een tussenkomst in de begrafeniskosten en bedoeld in artikel
XI.V.3 RPPol zijn : 1° de kosten voor toilettering van de overledene; 2° de kostprijs
van de metalen lijkkist(en) wanneer deze noodzakelijk is (zijn); 3° de kostprijs van de houten
lijkkist en het lijkomhulsel; 4° de kostprijs voor de lijkkist voor crematie; 5° de
kosten voor het vervullen van de administratieve formaliteiten en verzegeling van de lijkkist; 6°
de kosten van de religieuze of vrijzinnige dienst met inbegrip van rouwversiering en de aanwezigheid
van dragers; 7° de kostprijs van de overmaking van de deelneming, de bidprentjes en de bedankingskaarten
met inbegrip van de eventuele kosten verbonden aan de verzending; 8° de kostprijs voor de opneming
van een overlijdensbericht in een dagblad; 9° de kosten voor de overbrenging van de plaats van
overlijden, in België of in het buitenland, tot de plaats van teraardebestelling of verassing en plaatsing
van de urne of uitstrooiing van de asse; 10° de kosten voor de teraardebestelling, verassing,
plaatsing van de urne of uitstrooiing van de asse; 11° de kosten voor de concessie van de begraafplaats
voor een termijn van maximum dertig jaar; 12° de kostprijs van een grafsteen; 13° de
kostprijs van de bloemen en kronen; 14° de kosten voor een receptie aansluitend bij de uitvaartplechtigheid. TITEL
XII. - Overgangsbepalingen Art. XII.1. De in artikel XII.II.1, derde lid, RPPol, bedoelde fiche
wordt vastgesteld in de bijlage 21. Art. XII.2. De overdracht van de stukken uit het oude persoonlijk
dossier naar het nieuwe persoonlijk dossier dat gemeenschappelijk is voor alle personeelsleden of, naar
gelang van het geval, hun verwijdering, wordt uitgevoerd volgens het schema in bijlage 22. Deze verwijdering
wordt uitgevoerd door de in artikel II.6 bedoelde overheid waarvan het betrokken personeelslid afhangt. De
verwijderde stukken mogen aan het betrokken personeelslid worden overgehandigd. Art. XII.3.
§ 1. De laureaat van de selectieproeven die is ingeschreven op een supralokale lijst, opgesteld
overeenkomstig artikel 9 van het koninklijk besluit van 22 december 1997 houdende de algemene bepalingen
aangaande de aanwerving en de benoeming in de graad van politieagent en van veldwachter, die, op het
ogenblik van zijn inschrijving bij de directie van de rekrutering en van de selectie van de federale
politie, kan aantonen dat minder dan drie jaren zijn verstreken sedert de datum van het attest van slagen
voor de laatste selectieproef op grond waarvan hij op de lijst is ingeschreven, is, wanneer hij zich
daartoe aanbiedt, vrijgesteld van het geheel van de selectieproeven voor toelating tot de basisopleiding
van het basiskader met uitzondering van de delen van de fysiek-medische geschiktheidsproef bedoeld in
artikel IV.8, 1° en 2° en, in voorkomend geval, van het onderzoek van de omgeving en de antecedenten
bedoeld in artikel IV.14. Voor de toepassing van artikel IV.I.30 RPPol wordt als datum van inschrijving
beschouwd, de datum van het attest van slagen voor de laatste selectieproef. De geldigheid van
de inschrijving in de wervingsreserve bedoeld in artikel IV.I.30 RPPol is in elk geval beperkt tot de
geldigheidstermijn bepaald door het attest van slagen voor de selectieproeven dat werd afgeleverd overeenkomstig
het voormeld koninklijk besluit van 22 december 1997. § 2. De laureaat van de selectieproeven
die is ingeschreven op een gemeentelijke of lokale lijst tot vaststelling van een wervingsreserve voor
het basiskader is, indien hij zich daartoe inschrijft bij de directie van de rekrutering en van de selectie
van de federale politie, vrijgesteld van het geheel van de selectieproeven voor toelating tot de basisopleiding
van het basiskader met uitzondering van de delen van de fysiek-medische geschiktheidsproef bedoeld in
artikel IV.8, 1° en 2° en, in voorkomend geval, van het onderzoek van de omgeving en de antecedenten
bedoeld in artikel IV.14. Art. XII.4. Voor de toepassing van de artikelen V.6, 4°, en V.7, 4°,
worden ook in aanmerking genomen : 1° voor de aanwijzing als stageleider of mentor binnen een
lokaal politiekorps, de ervaring als niet-politioneel personeel opgedaan binnen : a) hetzij
een korps van de gemeentepolitie dat geïntegreerd werd in het betrokken politiekorps; b) hetzij
een territoriale brigade van de federale politie bedoeld in artikel 248 van de wet; 2° voor
de aanwijzing als stageleider of mentor binnen de federale politie, de ervaring opgedaan hetzij binnen
de rijkswacht, hetzij binnen de gerechtelijke politie. Art. XII.5. In afwijking van artikel
VI.2 omvat het jaar 2001 vanaf de inwerkingtreding van dit besluit vier opeenvolgende referentieperiodes
van twee maanden en een laatste referentieperiode van uitzonderlijk één maand. Art. XII.6. Tot
1 april 2002 wordt onder de in artikel VI.I.7, eerste lid, 3°, RPPol bedoelde omstandigheden eveneens
begrepen, de handhaving en het herstel van de openbare orde, wanneer, op beslissing van, naar gelang
van het geval, de korpschef of de commissaris-generaal, de omvang of de onvoorziene lange duur van de
verstoring van de openbare orde de afwijking rechtvaardigt. De in het eerste lid bedoelde afwijking
kan, behoudens dringende noodzaak, enkel getroffen worden na voorafgaand overleg met de representatieve
vakorganisaties. Art. XII.7. In afwachting van een nieuwe regeling worden voor de toepassing
van artikel X.I.7, tweede lid, RPPol uitsluitend terugbetaald : 1° de verstrekte zorgen in het
land of de landen waar het personeelslid in dienst is of een dienstverplaatsing uitvoert zoals bedoeld
in artikel XI.IV.13 RPPol; 2° de zorgen die voortspruiten uit ongevallen en ziekten die zich
op onvoorzienbare wijze voordoen tijdens de heen- en terugreis tussen België en het land van bestemming
of tijdens de reizen tussen het land van bestemming en andere landen waar diensten worden uitgevoerd. Artikel
X.I.2, eerste lid, RPPol is niet van toepassing op de in het eerste lid bedoelde zorgen, behalve als
er een Belgische medische dienst ter plaatse bestaat. Art. XII.8. Het recht op de in artikel
XII.7, eerste lid, bedoelde kosteloze medische zorgen wordt gewaarborgd door : 1° de terugbetaling
aan het personeelslid van de in het eerste lid bedoelde zorgen die het voorwerp uitmaken van een ZIV-tarificatie,
ten belope van het ZIV-tarief en zonder tenlastelegging van het remgeld; 2° per kalenderjaar,
de terugbetaling van de medische zorgen, met uitzondering van die bedoeld in 1°, en in artikel X.I.3
RPPol ten belope van : - 40 % op de eerste schijf van 125 EUR; - 50 % op de tweede
schijf van 125 EUR; - 60 % op de derde schijf van 125 EUR; - 70 % op de vierde schijf
van 125 EUR; - 80 % op de vijfde schijf van 125 EUR; - 90 % op de zesde schijf van
125 EUR; - 100 % op het saldo. De in het eerste lid, 1°, bedoelde terugbetaling kan
in geen geval het werkelijk betaalde bedrag overstijgen. Art. XII.9. Tot de inwerkingtreding
van het ministerieel besluit dat de voorwaarden bepaalt onder dewelke een personeelslid tot het varend
personeel van de dienst luchtsteun behoort, worden voor de toepassing van artikel XI.III.12, eerste lid,
1°, RPPol, de personeelsleden van de dienst luchtsteun die titularis zijn van het brevet van piloot of
hoger brevet van piloot of die met succes de opleidingen van boordwerktuigkundige, bedienaar vaste video-apparatuur
of bedienaar van windas voor helikopter, zoals bedoeld in de artikelen 1 en 7 van het ministerieel besluit
van 2 april 1996 betreffende het varend personeel van de rijkswacht, beschouwd als beantwoordend aan
de vereiste voorwaarden om te behoren tot het varend personeel van de dienst luchtsteun. Art.
XII.10. Voor de toepassing van artikel XI.III.12, eerste lid, 6°, RPPol, genieten, tot de datum van de
oprichting van het betrokken korps van de lokale politie, de personeelsleden van de korpsen van de gemeentepolitie
en van de territoriale brigades van de federale politie, de functietoelage « nabijheidspolitie » onder
dezelfde voorwaarden als de personeelsleden bedoeld in artikel XI.6, eerste lid. Voor de toepassing
van het eerste lid wordt de rol van korpschef vervuld door de in uitvoering van artikel 249 van de wet
aangewezen politiechef of, bij gebrek, door de korpschef van de gemeentepolitie, wat de leden van de
gemeentepolitie betreft, en door de commandant van de brigade van de federale politie, wat de leden van
de betrokken brigade betreft. Zolang ze niet tot de luchtvaartpolitie behoren, worden de luchthavenbrigades
van de federale politie beschouwd als territoriale brigades van de federale politie. Art. XII.11.
Tot de werkelijke inwerkingtreding van de erkenningsdossiers worden, voor de toepassing van artikel XI.III.17
RPPol beschouwd een betrekking te bekleden in een politieschool om er een voltijdse taak van docent,
praktijkmonitor of opleider uit te oefenen : 1° de personeelsleden die tot en met 31 maart 2001,
hetzij de toelage bedoeld in artikel 29ter van het koninklijk besluit van 24 oktober 1983 betreffende
de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de rijkswacht, ingevoegd bij het koninklijk besluit
van 2 maart 1998, of de jaarlijkse toelage bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 1 oktober
1973 tot vaststelling van de bezoldiging van de personen belast met een leeropdracht aan sommige scholen
voor vorming en voortgezette opleiding van officieren en tot toekenning van een toelage aan de titularissen
van sommige betrekkingen bij die scholen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 maart 1995, genoten,
op voorwaarde dat zij tot een school, een opleidingscentrum of het hondencentrum blijven behoren en dat
zij hun ambt van opleider, professor, docent of repetitor of een gelijkwaardig ambt blijven uitoefenen; 2°
op voorwaarde dat zij houder zijn van een brevet van opleider zoals verstrekt overeenkomstig de reglementaire
bepalingen die terzake van kracht waren in de rijkswacht tot en met 31 december 2000 en op voorwaarde
dat zij deze functie blijven uitoefenen : a) de leden van de directie van de opleiding van
de federale politie op voorwaarde dat zij een ambt van opleider, professor, docent of repetitor of een
gelijkwaardig ambt blijven uitoefenen; b) de monitors in geweldsbeheersing en de "schietmonitors
1997" die uitsluitend dit ambt uitoefenen; c) de personeelsleden die behoren tot de dienst
individuele geweldsbeheersing van de directie van de algemene reserve van de federale politie die uitsluitend
een opdracht van opleiding van het personeel uitoefenen; d) de personeelsleden die behoren
tot de cel "opleiding cavalerie" die uitsluitend een opdracht van opleiding van het personeel uitoefenen; e)
het hoofd trompet van de kliek van de koninklijke Escorte te paard; f) in het raam van de
inwerkingstelling van het netwerk ASTRID, de personeelsleden die uitsluitend belast zijn met het verstrekken
van cycli van functionele opleiding of van cycli van voortgezette opleiding inzake telecommunicatie; g)
de leden van de Speciale school - sectie verkeer - die belast zijn met het verstrekken van de opleiding
aan de personeelsleden die zich kandidaat stellen voor een betrekking in de eenheden van de wegverkeerspolitie,
met inbegrip van de sectiechef; h) de leden van de Directie van de Telematica belast met de
opleiding van de opleiders Integrated System of the Local Policy; 3° de personeelsleden die,
met het akkoord van de directeur-generaal van de algemene directie personeel, indien zij tot de federale
politie behoren, of met het akkoord van de burgemeester of van het politiecollege, indien zij tot de
lokale politie behoren, voor een erkende politieschool worden aangewezen, gedetacheerd of ter beschikking
gesteld om er een voltijdse taak van docent, praktijkmonitor of opleider uit te oefenen. De
in het eerste lid, 2° en 3°, bedoelde personeelsleden die geen houder zijn van een brevet van opleider,
zijn vrijgesteld van die voorwaarden, voor zover zij uiterlijk vóór 31 december 2003 een gelijkwaardig
brevet behalen volgens de nadere regels die de directeur-generaal van de algemene directie personeel
van de federale politie vaststelt. Art. XII.12. Tot het ogenblik dat het brevet van mentor bedoeld
in artikel V.7, 5°, kan toegekend worden, hebben, voor de toepassing van artikel XI.III.24, tweede lid,
RPPol, de hoedanigheid van mentor, de personeelsleden die houder zijn van een brevet van mentor zoals
verstrekt overeenkomstig de reglementaire bepalingen die terzake van kracht waren in de rijkswacht tot
en met 31 december 2000, of houder zijn van een getuigschrift van opleiding als stageleider zoals afgeleverd
door de gerechtelijke politie tot en met dezelfde datum. In afwijking van het eerste lid kunnen
de personeelsleden die geen houder zijn van een brevet van mentor, indien nodig en tot 31 december 2003
worden erkend door de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie om
dit ambt te vervullen. Art. XII.13. Tot de inwerkingtreding van het ministerieel besluit dat
de ambten bepaalt waaraan het vervullen van gelegenheidsluchtvaartprestaties verbonden is, zijn de ambten
bedoeld in artikel XI.III.34, § 1, tweede lid, RPPol, deze van leerling-luchtwaarnemer die een
luchtvaartprestatie volbrengt, luchtwaarnemer die een luchtvaartprestatie volbrengt, technicus luchtfotografie
met een opdracht belast of technicus of specialist aangewezen voor testen of afstellingen tijdens de
vlucht, voor een bijzondere opdracht met technisch karakter zoals « tracking » of « final approach »,
alsook voor de ontvangst en de controle van het materiaal. Worden beschouwd te beantwoorden
aan de voorwaarden die zijn vereist voor de uitoefening van de ambten bedoeld in het eerste lid, de personeelsleden
die met succes de opleidingen hebben gevolgd bedoeld in artikel 10 van het ministerieel besluit van 2
april 1996 betreffende het varend personeel van de rijkswacht of de opleidingen « tracking » of « final
approach ». Het vervullen van gelegenheidsluchtvaartprestaties is onderworpen aan beperkingen
vastgelegd door de directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie. De
machtiging zulke prestaties te verrichten, alsook de schorsing en de intrekking van deze machtiging worden
uitgesproken door de commissaris-generaal van de federale politie volgens de nadere regels die hij bepaalt. Art.
XII.14. Tot de werkelijke inwerkingtreding van de erkenningsdossiers worden, voor de toepassing van de
artikelen XI.III.36, XI.III.37 en XI.III.40 RPPol wordt beschouwd als personeelslid of persoon die belast
is met een taak van docent, praktijkmonitor in een politieschool, zonder dat hij daarvoor aangewezen,
gedetacheerd of ter beschikking is gesteld met het oog op het voltijds uitoefenen van dat ambt, elk personeelslid
of elke persoon die alsdusdanig is aangewezen door, naar gelang het personeelslid tot de federale politie
of de gemeente-/lokale politie behoort, de directeur-generaal van de algemene directie personeel van
de federale politie of de korpschef van de gemeente-/lokale politie, in overleg met de directeur van
de betrokken politieschool. Voor het bepalen van het toe te kennen bedrag stelt de directeur-generaal
of de korpschef vast of het personeelslid al dan niet optreedt in het raam van de uitvoering van de dienst. Art.
XII.15. Een personeelslid mag niet vergoed worden voor meer dan honderd uren cursus per kalenderjaar. Art.
XII.16. Tot de inwerkingtreding van het ministerieel besluit dat de cursussen bepaalt die als van universitair
of post-universitair niveau of van hoger niet-universitair niveau worden beschouwd, worden, voor de toepassing
van artikel XI.III.38 RPPol beschouwd als van universitair of post-universitair niveau, al de cursussen
van algemene vorming of informatie, verstrekt aan kandidaat-officieren in de officierenscholen, met uitzondering
van deze bedoeld in het tweede lid, 1°, alsook deze van lichamelijke opvoeding en sport en van beroepsvorming.
Zijn ook beschouwd als van universitair of post-universitair niveau, al de cursussen van gespecialiseerde
opleiding van gerechtelijke politie en van technische en wetenschappelijke politie, verstrekt in de rechercheschool,
met uitzondering van deze bedoeld in het tweede lid, 2°, en deze van lichamelijke opvoeding en sport
en de eraan gelijkgestelde cursussen van beroepsvorming. Worden beschouwd als van hoger niet-universitair
niveau : 1° in de nationale school voor officieren en in de erkende scholen waar cursussen worden
gegeven aan kandidaat-officieren : de volgende cursussen : a) tweede landstaal; b)
Engels of Duits; c) organisatie van de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee
niveaus; d) reglementering en techniek van het wegverkeer; e) beroepsinformatie -
deontologie - cultuur; f) administratie en logistiek; g) methodologie en didactiek; h)
evolutie van België; i) interne relaties; j) informatica; k) veiligheidskunde; 2°
in de rechercheschool : de volgende cursussen : a) de opleiding basiskader van de gerechtelijke
zuil; b) de opleiding middenkader van de gerechtelijke zuil : module 1 : de plaats
en de rol van de student in de nationale rechercheschool; module 2 : individuele communicatie
en de taakverdeling van de diensten; module 3 : evaluatie van de sleutelaktiviteiten en de functionele
verantwoordelijkheden; module 4 : technische vaardigheden; module 5 : benadering van
courante fenomenen : bevoegdheidscriteria; c) tweede landstaal; d) deontologie; e)
informatica; 3° in elke politieschool : de opleiding van het leraarskorps, met inbegrip van
de docenten, praktijkmonitors, opleiders, mentors en stagecoördinatoren. Art. XII.17. Tot de
inwerkingtreding van het ministerieel besluit bedoeld in artikel XI.III.40 RPPol, is de verhogingscoëfficiënt
gelijk aan twee. Art. XII.18. Voor de toepassing van artikel XI.IV.3 RPPol tot de datum van
de oprichting van het betrokken korps van de lokale politie, genieten de personeelsleden van de korpsen
van de gemeentepolitie die, daags vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, de vergoeding bedoeld
in het koninklijk besluit van 22 december 1997 tot vaststelling van de algemene bepalingen betreffende
een vergoeding voor onkosten gemaakt bij de uitoefening van opdrachten van gerechtelijke politie door
leden van de gemeentepolitie, en die van een opsporings- of onderzoeksdienst deel uitmaken, de vergoeding
voor werkelijke onderzoekskosten onder dezelfde voorwaarden als de personeelsleden bedoeld in artikel
XI.13, 5°. Indien de in het eerste lid bedoelde personeelsleden gedetacheerd of ter beschikking
gesteld waren en indien ze dit na de datum van inwerkingtreding van dit besluit blijven, zijn de bepalingen
van artikel XI.IV.5 RPPol op hen van toepassing. Art. XII.19. Tot de inwerkingtreding van het
ministerieel besluit dat de voorwaarden vaststelt waaronder honden kunnen worden aangenomen, worden,
voor de toepassing van artikel XI.IV.7, § 1, RPPol, beschouwd te zijn aangenomen, de honden die
noch eigendom zijn van de Staat, noch van een gemeente en die, hetzij aangenomen waren in de rijkswacht,
hetzij door de gemeente werden toegelaten voor gebruik tijdens politieoperaties, hetzij als zodanig aangenomen
zijn door de dienst hondensteun van de federale politie. Art. XII.20. Tot de inwerkingtreding
van het ministerieel besluit dat de in artikel XI.IV.69 RPPol bedoelde nadere regels van gebruik bepaalt,
mag het voertuig van de federale Staat of de politiezone waarmee het in artikel XI.39 bedoelde personeelslid
gemachtigd werd om naar zijn woonplaats terug te keren, niet voor privédoeleinden gebruikt worden. Art.
XII.21. De dienst bedoeld in artikel XII.XI.24, 1°, b), RPPol, is de dienst gerechtelijke politie in
militair milieu. Art. XII.22. De diensten bedoeld in XII.XI.24, 1°, c), RPPol, zijn de directie
van de speciale eenheden - speciaal interventie-eskadron en pelotons protectie, observatie, steun en
arrestatie van de federale politie. Art. XII.23. De erkende wegenkaarten bedoeld in artikel
XII.XI.28, tweede lid, RPPol, zijn : 1° voor België : de topografische kaarten GNI - schaal
1/100.000; 2° voor het Groothertogdom Luxemburg : de wegenkaarten Michelin - schaal 1/150.000; 3°
voor Nederland : de wegenkaarten Michelin - schaal 1/200.000; 4° voor Duitsland : de wegenkaarten
Michelin - schaal 1/300.000; 5° voor Frankrijk : de wegenatlas Michelin - schaal 1/200.000. Art.
XII.24. De dienst bedoeld in artikel XII.XI.40, § 1, 3°, RPPol, is de dienst gerechtelijke politie
in militair milieu. Art. XII.25. De diensten bedoeld in artikel XII.XI.40, § 1, 4°, RPPol,
zijn de gedeconcentreerde diensten van gerechtelijke politie van de federale politie. Art. XII.26.
De diensten bedoeld in artikel XII.XI.40, § 1, 6° en 7°, RPPol, zijn de directie van de speciale
eenheden - speciaal interventie-eskadron en pelotons protectie, observatie, steun en arrestatie van de
federale politie. Art. XII.27. Voor de toepassing van artikel XII.XI.41, 5°, 6° en 7°, RPPol,
wordt gelijkgesteld met een professor, een personeelslid dat met leeropdracht belast is of met een repetitor,
het personeelslid dat docent bij de nationale school voor officieren is. Art. XII.28. Voor de
toepassing van artikel XII.XI.43, § 2, 16°, RPPol, zijn de "werkelijke prestaties die de minister
aanwijst als prestaties", de prestaties en activiteiten die in aanmerking kunnen komen om het recht op
de toelage bedoeld in artikel XI.III.6, § 1, RPPol, te openen. Art. XII.29. De eenheden
bedoeld in de artikelen XII.XI.46 en XII.XI.55, 4°, RPPol, zijn deze van de directie van de speciale
eenheden van de federale politie die gevestigd zijn in Brussel of deze van de algemene directie gerechtelijke
politie van de federale politie die ambten van de bijzondere brigade belast met de bestrijding van de
zware criminaliteit hebben overgenomen. Art. XII.30. Indien, om reden van openbare orde, rust
of veiligheid, de commissaris-generaal beslist om hen in de operaties in te zetten, mogen de in artikel
XII.11 bedoelde personeelsleden, desgevallend de toelagen voor dienstprestaties uitgevoerd op een zaterdag,
een zondag, een feestdag, tijdens de nacht of voor bijkomende prestaties genieten. De nadere regels van
deze inzet worden door de commissaris-generaal voorafgaandelijk bepaald. Art. XII.31. De overgangsbepalingen
van deze titel zijn, in voorkomend geval, van overeenkomstige toepassing op de personeelsleden bedoeld
in artikel XII.XII.1 RPPol vanaf hun overgang naar het administratief en logistiek kader. TITEL
XIII. - Slotbepalingen Art. XIII.1. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2001,
met uitzondering van : 1° artikel V.7, 5°, waarvan de minister de datum van inwerkingtreding
bepaalt; 2° wat de personeelsleden die behoren tot het hondencentrum betreft, artikel XII.11,
dat uitwerking heeft op 1 september 2001. Art. XIII.2. Artikel II.I.12 RPPol treedt in werking
op 1 januari 2002 met uitzondering van het eerste lid, 2° van dat artikel dat op 1 april 2003 in werking
treedt. Art. XIII.3. Titel I van deel VII RPPol treedt in werking op 1 april 2003. Brussel,
28 december 2001. De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE
Bijlage
1 aan het ministerieel besluit van 28 december 2001 Samenstelling van het persoonlijk dossier 1°
Map I : Administratie Inventaris Laatste individuele fiche (geïnformatiseerd) Inventaris
van de overgaven van het persoonlijk dossier voor raadpleging of verandering van de overheid belast met
de bijwerking van het dossier (bedoeld in artikel II.6) Inventaris van de stukken waarvan het
personeelslid een kopie heeft ontvangen 2° Map II : Opleidingen Ondermap II/A : Basisopleidingen
bedoeld in Deel IV, Titel II RPPol Ondermap II/B : Stagedossiers bedoeld in de artikelen V.II.19
en V.III.24 RPPol Ondermap II/C : Voortgezette opleidingen Ondermap II/D : Opleidingen
gebonden aan een bevordering bedoeld in artikel VII.II.7 RPPol of aan de baremische loopbaan bedoeld
in de artikelen VII.II.22, derde lid, VII.II.23, derde lid, en VII.II.24, derde lid, RPPol Ondermap
II/E : Functionele opleidingen Ondermap II/F : Andere brevetten, getuigschriften of attesten
van opleidingen 3° Map III : Mobiliteit Ondermap III/A : Mobiliteitsdossiers bedoeld
in artikel VI.II.13 RPPol Ondermap III/B : Tijdelijke inplaatsstellingen bedoeld in Deel VI,
Titel II, Hoofdstuk IV RPPol Ondermap III/C : De herplaatsingen bedoeld in Deel VI, Titel II,
Hoofdstuk V RPPol 4° Map IV : Loopbaan Ondermap IV/A : De bevorderingen bedoeld in
Deel VII, Titel II, Hoofdstukken II en III en Titel IV, Hoofdstukken II en III RPPol Ondermap
IV/B : De baremische loopbaan bedoeld in Deel VII, Titel II, Hoofdstuk IV en Titel IV, Hoofdstuk IV RPPol Ondermap
IV/C : Andere stukken met betrekking tot de loopbaan en inzonderheid tot Deel VIII, Titel VI, VII, VIII,
IX, XII, XIII, XIV, XV, XVI et XVIII RPPol 5° Map V : Evaluaties - Tucht - Ordemaatregelen Ondermap
V/A : De evaluatiedossiers bedoeld in artikel VII.I.47 RPPol Ondermap V/B : De nog niet uitgewiste
tuchtstraffen en de relevante tuchtdossiers Ondermap V/C : De ordemaatregelen 6° Map
VI : Gegevens met een medisch karakter Ondermap VI/A : Documenten met betrekking tot het medisch
profiel Ondermap VI/B : Documenten met betrekking tot de medische schifting Ondermap
VI/C : Inschrijvingsfiche van de ziekteverloven bedoeld in artikel VII.X.1 RPPol Ondermap VI/D
:Documenten met betrekking tot de disponibiliteit wegens ziekte bedoeld in Deel VIII, Titel XI RPPol Ondermap
VI/E : Documenten met betrekking tot de gedeeltelijke medische vrijstellingen die een invloed kunnen
hebben op de uitvoering van de dienst Ondermap VI/F : Documenten met betrekking tot de arbeidsongevallen
en de beroepsziekten bedoeld in Deel X, Titel III RPPol 7° Map VII : Mandaten Een ondermap
per mandaatdossier bedoeld in artikel VII.III.16 RPPol 8° Map VIII : Varia Inventaris Stukken Gezien
om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 28 december 2001 tot uitvoering van sommige bepalingen
van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van
de politiediensten. De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE
Bijlage
2 aan het ministerieel besluit van 28 december 2001 Minimum inhoud van de individuele (geïnformatiseerde)
fiche Naam : Voornaam : Identificatienummer : Graad : Anciënniteiten
zoals bepaald in de jaarlijkse lijst bedoeld in artikel II.I.9 RPPol : Identificatie van de
huidige betrekking, datum van de benoeming of de aanwijzing in die betrekking en wijze van aanwijzing,
datum die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de aanwezigheidstermijn (rekening houdend
met de bepalingen van artikel VI.II.10, eerste lid, 1°, RPPol) : Administratieve stand : Erkende
kennis van talen : Niveau van medische geschiktheid en, in voorkomend geval, gedeeltelijke ongeschiktheden
wegens medische redenen die een invloed kunnen hebben op de uitvoering van de dienst : Historiek
van de aanwijzingen voor de betrekkingen of mandaten : Lijst van de behaalde brevetten : Nog
niet uitgewiste tuchtstraffen : Bestaan van een eventueel nog niet afgesloten tuchtdossier : Niet
uitgewiste ordemaatregelen die tegen het betrokken personeelslid werden uitgesproken : Terugroepingsadres
: Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 28 december 2001 tot uitvoering
van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie
van het personeel van de politiediensten. De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE
Bijlagen
3 - 22 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit
van 28 december 2001 tot uitvoering van sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001
tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten. De Minister van
Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE